Huiswerk geven; zo voorkom je ergernissen
Huiswerk kan voor ergernis zorgen, zowel bij docenten als bij leerlingen. Leerlingen doen hun huiswerk lang niet altijd en nabespreken kan saai zijn. En hoe zorg je ervoor dat leerlingen de stof actief verwerken, zodat ze ervan leren? Deze praktische tips helpen je op weg om de grootste ergernissen weg te nemen.
Huiswerk opgeven
Als leerlingen het nut en de functie van huiswerk inzien, zullen ze meer geneigd zijn om ermee aan de slag te gaan. Wat kan je zeggen om ze dit duidelijk te maken?
- 'Het is belangrijk voor volgende onderdelen van dit vak dat je dit bijna zonder na te denken kunt. Dat bereik je alleen maar door veel doen.'
- ‘Ik wil graag weten tot waar jullie de stof begrijpen. Dan gebruik ik de les voor de dingen die jullie níet begrijpen. Dus markeer bij het maken van je huiswerk even wat je goed afging (G) en wat je moeilijk vond, waar we nog aan moeten werken (M).'
- ‘Dit is basisinformatie. Dat kun je goed zelf thuis doornemen. In de les bouwen we daar op verder en gaan we de diepte in. Daar hebben jullie elkaar en mij voor nodig.’
Huiswerk bespreken
Ook de manier waarop je het huiswerk bespreekt, kan invloed hebben op het maken ervan.
- Doe altijd iets met het opgegeven huiswerk, hoe kort dan ook. Als er helemaal niet op wordt teruggekomen, zullen leerlingen sneller geneigd zijn de volgende keer geen huiswerk te maken.
- Probeer zicht te krijgen op wat leerlingen vinden: begin het huiswerk bespreken met een korte inventarisatie:
- Wat was de makkelijkste opdracht?
- Welke opdracht vonden jullie moeilijk, maar is uiteindelijk wel gelukt?
- Welke opdracht vonden jullie leuk om te maken?
- Laat datgene wat leerlingen makkelijk vinden verder rusten en behandel datgene wat ze moeilijk vonden. En probeer te achterhalen wat ze zo leuk vonden aan die ene opdracht.
Stimuleren van een actieve verwerking
- Het huiswerk dat vandaag gemaakt moest worden, staat op het bord. Laat iedereen turven wat hij/zij de moeilijkste opdracht vond. Begin niet voor iedereen heeft geturfd.
- Opdracht in tweetallen:
- Vertel elkaar de opdracht van het huiswerk die je moeilijk vond, maar die toch gelukt is. Kijk de opdracht van elkaar na. Check niet alleen het antwoord, maar ook hoe je klasgenoot tot dat antwoord gekomen is.
- Vertel elkaar de opdracht die niet gelukt is. Probeer samen elkaars opdrachten op te lossen met behulp van het boek. Laat ook zien hoe jullie tot het antwoord zijn gekomen.
- Individueel:
- Neem de sommen op bladzijde 33 voor je, zet er nieuwe getallen in en werk de oplossing ook uit.
- Wissel de sommen (zonder oplossing) uit met je buurman of buurvrouw en check of het klopt.
- Bespreek die sommen waar je een verschillende uitkomst hebt.
- ‘Speed-overhoren’: laat leerlingen elkaar overhoren in hoog tempo (zeer geschikt voor het 8e uur op vrijdag: strak regisseren, de vaart er in houden en een beetje beweging integreren):
- Kies rijtjes die geschikt zijn voor overhoring (woorden, sommen, steden en landen, et cetera).
- ‘Jullie hebben 3 minuten om je buurman te overhoren.’
- Na 3 minuten: ‘changé!!!’
- Na een aantal snelle overhoringsbeurten: ‘de rij bij het raam wisselt nu met de rij bij de muur.
- ‘Jullie hebben 3 minuten om je buurman te overhoren.’
- Leerlingen vragen laten formuleren over de stof:
- Het huiswerk was het doornemen van hoofdstuk 3.
- Formuleer vijf vragen over dit hoofdstuk: drie vragen over feiten, een vraag waarbij je twee situaties moet vergelijken en een vraag je een situatie moet analyseren.
- Schrijf ook de uitwerking er bij
Als het meezit, hebben de leerlingen een aantal proefwerkvragen + uitwerking voor je geformuleerd!