'Observationes & Ecclesiastica' van Aernout van Buchell

Buchelius als ouderling

In 1622 werd Aernout van Buchell ofwel Arnoldus Buchelius (1565-1641) gekozen als ouderling van de gereformeerde kerk in Utrecht. Zoals zijn gewoonte was, noteerde hij de gebeurtenissen die hij meemaakte. Hij doet verslag van routinematige handelingen, zoals wie er gedoopt of getrouwd zijn, en welke preken hij heeft gehoord. Daarnaast zijn er verhalen over twisten, naijver, schandalen, liefdadigheid en heftige huisbezoeken. Buchelius geeft zo een uniek en fascinerend beeld van de dagelijkse kerkelijke praktijk in de jaren 1620 en 1630, tegen de achtergrond van de Tachtigjarige Oorlog.

Ouderling tegen wil en dank

Buchelius werd in 1622 gevraagd om als nieuwe ouderling aan te treden. Er waren in het totaal acht ouderlingen. Elk jaar werden er vier voor een termijn van twee jaar benoemd. Met tegenzin aanvaardde hij deze nominatie, die hem weghield van zijn historische onderzoeken. Buchelius was toen al 57 jaar oud, maar eenmaal in functie raakte hij nauw betrokken bij het werk van de kerkenraad. Als een nauwgezet historicus noteerde hij alles wat hij van belang achtte, waarvan veel niet in de officiële verslagen van de kerkeraad terecht kwam. Buchelius was twee maal twee jaar ouderling (1622-4 en 1626-8), maar zijn notities betreffen ook de periode waarin hij niet actief was, tot aan 1639 toe.

Uitsnede van de titel uit fol. 35r van de "Observationes ecclesiasticae sub presbyteratu meo", Tresoar EVC 3373A

Gereformeerd Utrecht

Het stadsbestuur van Utrecht was in 1580 overgestapt op het protestantisme, maar niet alle inwoners volgden hen daarin. Buchelius was in zijn jonge jaren nog katholiek, maar rond 1595 sloot hij zich aan bij de gereformeerden, en werd uiteindelijk een van de steunpilaren van de reformatie in Utrecht (Pollmann 2000, 126-127). Als ouderling van de kerkenraad in Utrecht werd hij gelijk ook afgevaardigd naar de classis Utrecht (de stad en de westelijke provincie) en zelfs de provinciale synode.

De kerkenraad

Als ouderling van de kerkenraad moest Buchelius mede dopen, avondmalen, preekdiensten en het schoolwezen organiseren, bij geschillen tussen lidmaten bemiddelen, en zondaren helpen, vermanen, schorsen of desnoods als lidmaat af te zetten, Hij legde ook huisbezoeken af, bijvoorbeeld om mensen op te roepen deel te nemen aan het avondmaal voor de hele gemeente, die vier maal per jaar plaatsvond. Zij moesten dan wel van zonden vrij zijn, en dat leverde geregeld problemen op, die hij vaak in detail noteert. Buchelius laat kritsche geluiden horen over hoe verschillende zaken dagelijks werden geregeld, en toont zijn betrokkenheid bij bijvoorbeeld het onderwijs en de armenzorg (hij was in deze periode ook regent van het Utrechtse tuchthuis).

Gewone en ongewone verhalen

Om een idee te geven van wat Buchelius noteert is er geen betere manier dan enkele notities in vertaling te citeren. Het betreft een vrij willekeurige keuze uit de maanden oktober en december 1622, en februari en maart 1623. In bepaalde gevallen beschrijft Buchelius veel meer dan hier wordt weergegeven:

Oproerige wijven

In het huis van de houtvester, [Eernst van Reede], dat leeg stond en door [Wilhelmina van Wachtendonk], vrouwe van Oyen, gehuurd was, hebben ’s avonds, buiten medeweten van de vroedschap - daar heeft het alle schijn van - remonstranten een bijeenkomst gehouden. Ze zijn daarbij door de schout betrapt en volgens de plakkaten beboet. Er waren een paar oproerige wijven bij die veel herrie schopten, zoals Levina [van Westhuysen], de waardin in de Zwarte Klok, en de vrouw van de afgezette predikant Van Zijl. Door de onbeschaamdheid van die vrouwen en de onverschilligheid van het Hof bleef alles onbestraft. [wo 9-10-1622]

Afgoderij

Er is huiszoeking gedaan in de begijnhoven, en er zijn wat beelden meegenomen. Maar het haalt weinig uit tegen papendom en afgoderij, want deze tehuizen, waar die afgoderij wordt onderhouden en gekoesterd, blijven ongemoeid. [ma 28-10-1622]

Dansen op een bruiloft

Er is melding gemaakt van het dansen op de bruiloft van onze neef Van Wijkersloot, waar Frederique van Brienen meegetrokken was om te dansen, en ook de zusters van secretaris Van Hilten. Nochtans hadden ze tegen de regels in aan het avondmaal deelgenomen, doch toen verteld was, hoe het gebeurd was en dat ze er berouw over getoond hadden, is de zaak bijgelegd. [wo 11-12-1622]

Op huisbezoek

Rond deze tijd zijn Flaman en ik in onze wijk begonnen met huisbezoek. We hebben Pieter van Houten en Otto van Eck, de laatste nog jong, de eerste een oudere man, getroost. Ze waren allebei door ziekte getroffen, en zijn daar niet veel later aan overleden. Zo troostten we ook de weduwe van [Jan] Segerman, die negen kinderen te onderhouden had, en een vrouw in Zonneburg met een ernstig zieke zoon. [wo 11-12-1622]

Op huisbezoek, fol 55v. [wo 11-12-1622]

Gezamenlijk zuipen

Een bakker in de Twijnstraat had klachten over Reyer Willemsz, meester van het Tuchthuis. De bakker zei namelijk dat Reyer een paar keer met zijn vrouw en soms met Pieter Christiaensz, die in dat huis zat om zijn leven te beteren, ’s nachts in zijn huis kwam om samen te zuipen, en hij was verantwoordelijk voor die Pieter. [wo 11-12-1622]

De grijsaard en de dienstmeid

Na de middag zijn wel 14 of 15 paren aangetekend om te trouwen, waaronder …  Hendrik Jorisz van Stamhorst, een oude man van boven de 60, helemaal grijs, weduwnaar, met een meisje van 18 jaar, Beliken Peters van Grave. Ze was zijn dienstmeisje, en hij gaf toe dat hij nu al zes weken met haar in concubinaat leefde. En toen hij gestraft werd, omdat hij op zo’n hoge ouderdom zijn huwelijk zo onzedelijk begon, zei hij, dat hij meende, een goed werk te doen dat hij het meisje in eer en deugd als vrouw nam. [za 8-2-1623]

Ende in fine Henrick Jorisz Stamhorst, senex ultra LX annorum, omnino canus, weduwnaer, met een meysken van 18 jaeren, (Beliken Peterdr. van de Grave) sijn dienstmaecht, daer hij nu al 6 weecken, ut confitebatur, bij geslapen hadden. Ende als hij ....

Een arme Hongaarse student

Er werd een verzoek voorgelezen van een jongeman, Michael Corvinus geheten, uit Kremnitz in Hongarije, die in Heidelberg theologie studeerde, en daar beroofd is van zijn boeken en andere bezittingen. Toen hij in Leiden aangekomen was, vroeg hij ondersteuning om zijn studie te kunnen voortzetten, omdat zijn ouders door de oorlogen in Hongarije straatarm geworden waren. En nu was hij ook zijn inkomsten, met name de opvoeding van enige jongeren, kwijtgeraakt. Hij vertoonde daarbij ook een attestatie of getuigschrift van Daniël Heinsius, secretaris van de universiteit van Leiden. De student kreeg als antwoord, dat wij hem wat reisgeld zou geven, en als hij te zijner tijd studieresultaten kon aantonen, dat wij dan zouden bekijken of wij hem een studietoelage konden geven. [vr 14-2-1623]

Zorg voor de armen

De kerkenraad is bijeengekomen. Het concept, dat ik aan de hand van het ontwerp van de diakenen heb opgesteld, om de toestand van de armen te verbeteren, is voorgelezen. En hoewel het in goede aarde viel, maakten burgemeester Van der Lingen en ds. Langius bezwaren tegen de veranderingen. Zij vonden, dat de geldmiddelen voor de armen, althans voor dit jaar, aanmerkelijk vermeerderd waren. [di 4-3-1623]

De valse student en predikant

Er verscheen iemand die attestaties van een paar jaar geleden van ds. Gomarus en Festus Hommius toonde, ten gunste van Johannes van Zijl, student theologie. Deze verzocht om een toelage, omdat hij zich ten oorlog wilde begeven. Maar er stond mij bij, dat hij een poos geleden voorgesteld was aan de Oost-Indische Compagnie, die hem een tijdlang een toelage had gegeven, met de bedoeling, hem naar Indië te zenden als predikant. Daarom viel mij in, dat hij zich niet zo goed gedragen had, waarvan mij een zeker gerucht ter ore gekomen was. Dus heb ik hem dat verteld, en omdat hij daar weinig tegenin wist te brengen, is zijn verzoek afgeslagen. Deze vent (ik twijfel nog of het dezelfde is of een ander) had daags tevoren, met een boodschap van de rector, en zich uitgevend voor de zoon van een uit de Palts verdreven predikant, aan mijn vrouw wat geld gevraagd voor zijn reiskosten. Maar zij voelde daar niet voor, en zei dat zij hem niet kende. Hij kon beter aankloppen bij degenen, die hij met de nodige bewijzen over zijn omstandigheden kon inlichten, zoals de kerkenraad of de diakenen, zei ze. Maar toen begon hij vreselijk te vloeken, wenste haar allerlei kwaads toe, en is het huis uitgelopen. Dat we zulke lui dikwijls met goede verwachtingen een opleiding geven, veroorzaakt veel ellende in de kerk. [wo 12-3-1623]

Gevallen bisschop

Het beeld van de bisschop op de graftombe voor de kamer waar de kerkenraad vergadert [het beeld op de nu nog bestaande tombe van bisschop Guy van Avesnes in de Dom], dat ooit omgegooid was, is teruggevonden. Er werd gezegd dat een paar diakenen het gedaan hadden. [wo 12-3-1623]

De twee handschriften:  Observationes en Ecclesiastica

Buchelius noteerde zijn wederwaardigheden in een notitieboekje dat nog grotendeels leeg was. Voorin stond de ‘Monumenta quaedam’ (Leeuwarden, Tresoar, Hs. EVC 3373A), zijn beschrijving van monumenten in de noordelijke provincies, die inmiddels op internet is gepubliceerd. Het grootste deel van het handschrift, fol. 35-158, omvat nu de Observationes ecclesiasticae sub presbyteratu meo (Kerkelijke zaken, genoteerd tijdens mijn ouderlingschap). Toen het na vier jaar (1622-1626) vol was, ging hij er in een ander blanco boekje mee verder, de Ecclesiastica Ultraiectina (Kerkelijke zaken van Utrecht) (Utrecht, Universiteitsbibliotheek, Hs. 1053 (5 H 10)), en dit verslag loopt van 1626 tot 1639 (fol. 3r-118r en 187v). De beide teksten vormen echter één geheel, en worden op deze website weer virtueel met elkaar herenigd.

Uitsnede uit fol. 3r van Handschrift 1053

De editie en vertaling van Kees Smit

De Utrechtse archivaris Samuel Muller Fz. publiceerde in 1887 een uitvoerige bloemlezing (met enkele voetnoten) van de Observationes, zonder vertaling van de gemengde Latijnse en Nederlandse tekst. Het handschrift van de Ecclesiastica werd niet geëditeerd. In 2009 begon Kees Smit met een volledige editie en vertaling van zowel de Observationes als de Ecclesiastica, hetgeen in 2011 werd afgerond. De editie en vertaling (498 pp.) zijn rijkelijk voorzien van voetnoten waarin onder andere veel genoemde namen nader zijn geïdentificeerd, en worden voorafgegaan door een uitgebreide inleiding over het ouderlingenschap. Voor historici geïnteresseerd in bijvoorbeeld de geschiedenis van de Reformatie, in personal history, of in de historie van de stad Utrecht, maar ook voor genealogen en andere onderzoekers, is dit een editie van grote waarde.

Auteur: Bart Jaski, 2012

Ecclesiastica 122v (afschrift van een brief aan Vossius over Dordrecht)