Medische recepten en tractaten

Middeleeuwse medische manuscripten

Handschrift Hattem C3, pagina 97

In het tijdperk van zorgverzekeringen, eigen bijdragen, declaraties en aanvullende paketten is het soms moeilijk voor te stellen hoe de ziekenzorg er in de Middeleeuwen aan toe ging. De grootste zorg van de heelmeesters en patiënten van toen was puur medisch: hoe om te gaan met zaken zoals een moeilijke bevalling, hartkloppingen, buikloop, de pest, kanker, ontstoken tanden of slangenbeten. Drie Middelnederlandse handschriften geven ons een inkijk in de middeleeuwse praktijk van kwalen en recepten. De Universiteitsbibliotheek Utrecht heeft ze in langdurige bruikleen van het Voerman Museum te Hattem. Het gaat om Hattem C 3,  Hattem C 4  en Hattem C 5.

Gebeten door de hond of de slang

In een chirurgisch tractaat in het handschrift Hattem C 3 wordt gevraagd hoe het te zien is of een beet van een verwoede hond of slang is ontstoken of niet: Ic sal nemen crumen van broode ende bestrijken dat metten bloede ende worpent voir eenen hont : hij en salt niet eten, ende eet hijt, hij sterft (Ik neem broodkruimels en bestrijk deze met (wond)bloed en werp dit voor een hond. Hij zal het niet eten; en eet hij het (en) sterft hij (dan is het ook ontstoken)).

Behandeling met brandijzers

Zo dit het geval is, dan wordt de wond opengelegd om het zoveel mogelijk te laten bloeden. Het beste is daarvoor cauterien te gebruiken, oftewel brandijzers, en die tot op de bodem van de wond te duwen. Om het fenijn uit de wond te trekken wordt de lever van de schuldige hond er opgelegd, of een jong kuiken gekloofd over de rug, of as van een verbrande wijngaard, of gezouten vis, of opoponax (zoete mirre) en mirre samengevoegd, of urine van jonge kinderen samengevoegd met zout en azijn. De wond moet daarbij veertig dagen worden opengehouden.

Handschrift Hattem C3, pagina 262

Gevoel voor humor

Het tractaat geeft toe dat veel van deze wonden niet te genezen zijn omdat zij veel melancholie bij de patiënt aantrekken (Braekman 1985, 43-44). Dit laatste slaat op een van de vier ‘humoren’ die de middeleeuwse geneeskunde onderkende. Men kon sanguïnisch (teveel bloed), flegmatisch (te veel slijm), cholerisch (te veel gele gal) of melancholisch (te veel zwarte gal) zijn, met de daarbij behorende temperamenten: opgewekt, kalm, druk of zwaarmoedig / zwartgallig.

Wonderdranken

Om wonden te behandelen zijn er ook drankjes. De schrijver van het grootste gedeelte van Hattem C 3, Johannes Coninck, schrijft over de wondendrank die hij van Marcus de Jood had vernomen, en die geschikt was voor mannen, vrouwen, jong of oud, die gesteecken ende gehouwen waren aen al den lichaem. De wonderdranck van ‘Meester Lowis’ is een kruidendrank van bijna tien kruiden, eveneens tegen wonden in het algemeen. Maar in een latere toevoeging lezen we weer dat gewonde waterdragers juist gebaat zijn bij klimop die aan de bomen groeit en die de wijntappers voor de deur hangen (Braekman 1985, 16).

Ter dood beoordeeld

Handschrift Hattem C4, pagina 68

Een dokter kan via de teksten in het handschrift ook een diagnose stellen, zoals bij het beschouwen van de kleur, geur en staat van de urine. Bijvoorbeeld: als die orine siet oft olie ware ende stinck oft als hij ruck oft riecket als gaer weij: die sal steruen (Als de urine er uitziet als olie en stinkt of ruikt als gereedzijnde (melk)wei: diegene zal sterven). De teksten winden er geen doekjes om: als t’herte gewont is oft enige groote arterien daer bij, dat is al haestelicx doot. Zo ook bij het diafragma of middenrif: bij versuchtinge ende swaerhede in die verademinge swaren hoest ende onvergangelijke sweeren in de sijden, dan jugere (beoordeel) ic hem de doot, aldus de schrijver (Braekman 1985, 52).

O wee! Zuipen in de soep

Ook de zwangerschap wordt besproken in Hattem C 3, met name de bevalling en de nazorg. De vroedvrouw moet eerst nagaan of de bevalling op het punt staat te gebeuren, door de pols te voelen van de vrou die bevruchts is. En als de vrouw van de ene plaats naar de andere plaats onrustig loopt, met een grimmig en pijnlijk aangezicht, dan eest arbeijt (dan is het arbeid; er moet geperst worden). Maar eerst pissen, want de vrouw mag geen water houwen. Om de 8 of 10 pater nosters moet ze her water maken, totdat het water brect. De vrouw wordt dan in een bad gezet met elf kruiden: bijvoet, honigklaver, kamille, munt, alsem, wijnruit, zevenboom, St.-Janskruid, distel, prei en selderie. En in deze soort groentensoep nuttigt de vrouw een siroop met zoete wijn. Houdt ze het niet langer uit, dan wordt ze afgedroogd, en ondersteund kan ze door de kamer wandelen, en laat men haar niezen met nieskruid. Komt het kind nog niet, dan moet ze nog eens een ons siroop met zoete wijn nemen. Desnoods wordt er gebruik gemaakt van een plaester, een soort papperige substantie die werd ingebracht in haer vroulickheijt: dat kint sal voort comen, tsij levende oft doot, ende al waert gans verrot, tmoet ruijmen vuijt den buijck (Braekman1987, 124-125).

Kwakzalverij?

Een middeleeuws medisch handschrift zoals Hattem C 3 bevat fascinerende literatuur over de toenmalige medische theorie en praktijk. Het is natuurlijk gemakkelijk om de kennis van toen af te doen als onwetenschappelijk en bijgelovig, en de praktijk als ruw, bloederig en pijnlijk. Het is zeker dat Johannes Coninck en zijn tijdgenoten werkten vanuit een foutief theoretisch kader, maar daarbinnen gingen zij wel degelijk praktijkgericht te werk. De teksten zijn realistisch en direct, en dienen vooral de genezing van de patiënt. Zonder reguliere pijnstillers of verfijnde medische apparatuur ging dat niet altijd even subtiel. Sommige oplossingen lijken meer kwaad dan goed te doen, maar pas door ze wetenschappelijk te toetsen kunnen we weten of bijvoorbeeld urine van jonge kinderen samengevoegd met zout en azijn een ontstoken hondenbeet kon ontsmetten of niet. Misschien moeten we gewoon maar eens de proef op de som nemen …

Een gebruikershandschrift voor chirurgen en doktoren

In zijn editie van de Cirurgia of Hantgewerck int lichame der menschen (1985) stelt Willy Braekman dat Hattem C 3 was samengesteld door Johannes Coninck. Gezien het taalgebruik plaatst hij de auteur in Brabant, in de tweede helft van de zestiende eeuw. Een als bindmateriaal ingebonde akte geschreven namens de abt van het klooster van Sinte Gertrudis te Leuven versterkt deze hypothese. Een latere bezitter was Andries van Malle. Op een van de bladen schrijft deze een huurovereenkomst die wat vertelt over zijn leefomstandigheden als chirurg.

Handschrift Hattem C3, Andries van Malle

Andries van Malle

In het Poortersboek van Antwerpen staat dat Andries van Malle, Wynantssone, chirurgijn, afkomstig uit Eeckeren (nu een wijk in Antwerpen), op 14 april 1559 als poorter van Antwerpen werd ingeschreven. Dit betekent dat we Conincks werk in de periode van ca. 1540 tot 1560 kunnen plaatsen. Verschillende andere aantekeningen doen Braekman vermoeden dat het handschrift zich in de zeventiende eeuw in de omgeving van Utrecht bevond.

Van een Antwerpse chirurg naar Utrechtse adel

Op p. 133 van het handschrift vinden we allerlei recepten, sommige afkomstig van personen (zie de tekst in Braekman 1985, 17). Genoemd worden onder andere de heer van Wilp, de heer van Rysenborch, de heelmeester van de graaf van Cuylenborch, en Joncker Joost Pieck (van Tienhoven, heer van Zuilichem, wiens huis door zijn weduwe in 1630 werd verkocht aan Constantijn Huygens sr.). Alijt van Bronchorst, vrouwe van Wilp, wordt zelfs enige malen genoemd. Zij is beter bekend als Aleida van Bronckhorst-Batenburg (1512-1586), echtgenote van Jan of Johan van Renesse (1506-1553), heer van Wulven (Houten), Wilp (nabij Deventer) en Oud-Amelisweerd (nabij Utrecht), kleinzoon van Jan VII van Renesse (1412-1492). Hun zoon Jan (1537-1584) trouwde met zijn achternicht, Margaretha IV van Renesse van Elderen (1539-1574), de dochter van Jan van Renesse (1505-1561) (eveneens kleinzoon van Jan VII van Renesse), onder andere heer van Oostmalle (nabij Antwerpen). Wellicht is er hier een connectie met Andries van Malle.

Richting Hattem

De oudste zoon van Jan van Renesse en Margaretha, ook genaamd Jan van Renesse (1560-1620), trouwde met Hester van Hattem. Eén van hun kleinzonen, Alexander Emanuel (1596-1656), voerde onder meer het familiewapen van Van Hattem op zijn wapenschild. Hij was geboren te Huize Eerde in Ommen. Het is wellicht via deze familierelaties dat het handschrift uiteindelijk in Hattem terechtkwam, maar meer onderzoek is nodig om daar uitsluitsel over te geven. Dat geldt eveneens voor de herkomst van de andere twee medische handschriften te Hattem.

De ontdekking van de medische handschriften in Hattem

In 2013 is het precies dertig jaar geleden dat de Belgische professor Willy Braekman (1931-2006) in het tijdschrift Volkskunde de vondst van drie Hattemse handschriften aan het licht bracht. In februari van dat jaar had de Hattemse huisarts Jan Hendrik Sypkens-Smit (1913-2001) – die zelf ook publiceerde over medische geschiedenis – de handschriften bij Braekman onder de aandacht gebracht. Zij bevonden zich in de boekerij van het museum van de Stichting Oud-Hattem, in Hattem nabij Zwolle. Het toenmalige Streekmuseum ‘Oud-Hattem’ (Achterstraat 46-48)  heet nu het Voerman Museum Hattem, genoemd naar vader en zoon Voerman, wier schilderijen het hart vormen van de collectie.

In langdurige bruikleen

Op initiatief van de Werkgroep Middelnederlandse Artesliteratuur (WEMAL) werd Hattem C 5 in 2010 naar de Universiteitsbibliotheek Utrecht gebracht om daar te worden gedigitaliseerd. Op verzoek van de leden van de editiegroep bleef het daarna in de universiteitsbibliotheek ter inzage. Aangezien het Voerman Museum de faciliteiten ontbeerde om de andere handschriften ook goed te kunnen conserveren, te ontsluiten en beschikbaar te stellen, werd er besloten tot een langdurige bruikleen van niet alleen C 5, maar ook C 3 en C 4. De handschriften blijven formeel nog steeds in het bezit van het Voerman Museum.

Onbekende teksten

Al kort na de ontdekking van de handschriften in 1983 bleek het dat de drie handschriften een hele reeks bekende maar ook onbekende teksten bevatten. Zij werden successievelijk beschreven door Braekman (die ze in bruikleen had gekregen), die ook een aantal teksten eruit editeerde (zie het overzicht in Jansen-Sieben 1989, 346-350). De drie handschriften komen uit de vijftiende en zestiende eeuw, en kunnen naast Middelnederlandse teksten ook stukken in het Latijn of het Frans bevatten.

Edities

Hattem C 3, hierboven al besproken, is een echt gebruikershandschrift, met allerhande toevoegingen, doorgekraste teksten en afgescheurde bladen. Van de 263 pp. is iets meer dan 10% nu geëditeerd, en de meeste teksten zijn niet uit een ander handschrift bekend. De nadruk ligt op medische recepten en tractaten. Hattem C 4 is een handschrift van relatief klein formaat (138 x 104 mm) en telt 208 pp. Naast medische recepten en tractaten bevat het enkele teksten over astrologische ziekte-diagnose. Enkele teksten zijn in het Latijn. Alles werd op verschillende momenten geschreven door dezelfde, vrij goed leesbare hand, die in de zestiende eeuw wordt gedateerd. Bijna een kwart van het handschrift is in verschillende publicaties door Braekman geëditeerd. Hattem C 5 telt 562 pp., de meeste teksten zijn in het Middelnederlands, maar er zijn ook enkele Latijnse en vijf Franse teksten (editie 2021 via Werkgroep WEMAL). De onderwerpen zijn nog wat breder dan in C 3 en C 4, met teksten over het maken van brandewijn en over cosmetica aan toe. C 3 heeft nog zijn originele band, C 4 en C 5 zijn door dezelfde persoon of firma in de moderne tijd ingebonden. Nader onderzoek kan hier wellicht meer over verduidelijken. Met deze drie patiënten zijn we voorlopig nog niet klaar!

Auteur: Bart Jaski, juli 2013