Cunliffe getijdenboek
Handschrift van twee werelden
Wat een genot moet het zijn geweest om dit prachtig gedecoreerde getijdenboek in handen te hebben. Met negen kleine miniaturen, twintig gehistoriseerde initialen, dertien gedecoreerde initialen, vele bladen met complete of gedeeltelijke margeversiering, kleurrijk en met blinkend bladgoud, is het Cunliffe getijdenboek een schitterend handschrift. Het maken van dit handwerk was niet goedkoop en er werden professionele meesters voor in de arm genomen. Wie het in zijn bezit had, moest wel rijk zijn. Of juist niet?
De bestsellers van de late middeleeuwen
Getijdenboeken worden wel gezien als de 'bestsellers' van de late middeleeuwen; duizenden zijn bewaard gebleven. Ze behoren ook tot de meest uitbundig gedecoreerde handschriften, zeker de exemplaren die voor de hoge adel en vorsten werden gemaakt. Ze stimuleerden het leiden van een vroom leven, gebaseerd op het op gezette tijden bidden, lezen en zingen zoals bijvoorbeeld in de kloosters gebeurde. De koorgebeden vonden daar plaats op de canonieke uren (of getijden), van voor zonsopkomst tot na zonsondergang: metten, lauden, priem, terts, sext, nonen, vesper en completen. Bij elk getijdegebed hoorde een vast stramien van lezingen, gebeden en gezangen (responsoria, antifonen en hymnen).
Voor leken
Leken die dit regime van getijdengebeden wilden volgen of imiteren, konden gebruik maken van een getijdenboek (Engels: book of hours; Frans: livre d'heures). Hierin stonden ook teksten voor speciale gelegenheden, bijvoorbeeld om te bidden voor een gunst of om boete te doen voor zonden. In de vijftiende eeuw, toen de geletterdheid en rijkdom onder de gegoede burgers en adel toenam, werden getijdenboeken de meest geproduceerde handschriften. Ze werden vaak versierd en als statusobject gehouden. Maar ook onder de geestelijkheid en in de kloosters werden getijdenboeken populair om zo hun persoonlijke devotie houvast te geven.
Tweetalig
Inhoudelijk konden getijdenboeken van elkaar verschillen, al hebben de meeste een aantal vaststaande elementen. In de Lage Landen waren zowel Latijnse als Middelnederlandse getijdenboeken in omloop; die laatsten waren gebaseerd op de vertaling rond 1380 door Geert Grote en zijn medestanders. Grote was de grondlegger van de Moderne Devotie, een spirituele beweging die vrome toewijding onder leken in de omgangstaal voorstond in plaats van het voor velen onberijpelijke Latijn. Sommige getijdenboeken zijn tweetalig, inclusief het zogenaamde Cunliffe getijdenboek (Hs. 8 L 20). Afgezien van de kalender aan het begin van het boekwerk is het eerste kwart in het Middelnederlands en bevat de Korte Kruisgetijden, korte gebeden en smeekgebeden tot de heiligen. De rest is in het Latijn: de Getijden van de Heilige Geest, de Getijden van de Eeuwige Wijsheid, de Mariagetijden, zeven boetpsalmen, de Litanie van heiligen en de Dodenvigilie. De getijden zijn onderverdeeld in de canonieke uren (metten, lauden, enz.), met de daarbij behorende gebeden, al dan niet aangevuld met gezangen en lezingen (voor een uitgebreide inhoudsopgave, zie onderaan deze pagina).
Drie meesters
Omdat ze met de hand gemaakt werden - van het schrijven en decoreren tot aan het inbinden aan toe - was elk getijdenboek uniek. Ze werden echter wel aan de lopende band vervaardigd in ateliers door doorgaans onbekende schrijvers en meesters die de versieringen en decoratie verzorgden. Het Cunliffe getijdenboek is hier geen uitzondering op. Dit is onder andere te zien aan de drie kunstenaars die het handschrift hebben gedecoreerd.
De eerste meester nam het leeuwendeel voor zijn rekening. Hij maakte eigenlijk alle miniaturen en gehistoriseerde initialen met de daarbij behorende margeversieringen. Zijn werk is van redelijk goede kwaliteit, de afbeeldingen relatief simpel, de margeversieringen uitbundig en kleurrijk. Opvallend is de goud-blauw-roze staaf in de kantlijn, en de gouden lovertjes, acanthusbladeren, bladranken, al dan niet met bloemen en vruchten de marges vullen. Verder zie je een bonte vulling van verschillende vogels en dieren, tot aan apen, beren, honden, wolven en fantasierijke beesten aan toe. Dit alles is met goud omlijnd.
De tweede meester heeft de sectie van fol. 70r tot en met 113v gedecoreerd, met uitzondering van fol. 87r en 106v. Ook al is zijn aandeel bescheidener, zijn decoraties zijn kwalitatief beter en de kleuren sprankelender. Helemaal opvallend is de keuze van de personages met wie hij sommige initialen vult in de Getijden van de Heilige Geest, want naast Jezus als Salvator Mundi (fol. 88r) en Maria (of een andere vrouwelijke heilige) (102v) vinden we ook een fluitspeler (70r), een monnik (zo lijkt het) met een slecht gebit die een doedelzak bespeelt (108v), een edelman (105r, biddend 80r, 113r) en een jonkvrouw (77r, 84r, 98v), gekleed volgens de toenmalige mode.
De derde meester heeft een bescheidener aandeel: hij decoreerde de initialen op fol. 32r, 33r, 72v en 115r, en zijn werk is minder verfijnd dan dat van de beide anderen. Wellicht was hij een leerling van een van hen.
De drie meesters zijn nog wel duidelijk te onderscheiden, en zeker de tweede meester heeft een eigen stijl, die ook in de margeversieringen naar voren komt. Zo ook bij initialen die eenvoudiger zijn gedecoreerd (vergelijk bijvoorbeeld fol. 103v met 104r). Het moet echter nog onderzocht worden hoe de margeversieringen werden verdeeld onder de drie en wellicht nog andere meesters.
Zeldzame afbeeldingen
De miniaturen en gehistoriseerde initialen in getijdenboeken volgen vaak eenzelfde stramien, waarbij bepaalde scenes gebruikt worden voor specifieke teksten. Zo worden de Korte Kruisgetijden in het Cunliffe getijdenboek en vele andere getijdenboeken gedecoreerd met scenes uit de passie, van de Tuin van Gethsemane (fol. 13r) tot aan de Herrijzenis (23r); de Mariagetijden met scenes van de geboorte en kindertijd van Jezus (128r-153r); de boetepsalmen met David (als vermeend auteur van de psalmen) (169r) en de Dodenvigilie met twee zielen in de muil van de hel (189r). Er was evenwel een ruime keuze van (combinaties van) scenes waaruit gekozen kon worden (vgl. Broekhuijsen 2009, 27-34).
In het Cunliffe getijdenboek valt op dat de Getijden van de Heilige Geest worden ingeluid met een miniatuur die de scene van de 'Inzameling van het manna' verbeeldt (fol. 65r). Dit is een uitzonderlijke keuze, die je slechts in enkele andere getijdenboeken terugziet. Klara Broekhuijsen (2009, 35) noemt er naast het Cunliffe getijdenboek nog twee: Antwerpen, Museum Platijn-Moretus, Hs. 14.12 (Holland, ca. 1490-1500) en Brussel, Koninklijke Bibliotheek, Hs. 10.761. Deze laatste heeft ook andere zeldzame scenes met het Cunliffe getijdenboek gemeen, zoals de 'Presentatie van Christus als kind in de tempel' met Anna en Simeon (fol. 146v) en de 'Voorspelling van de Tiburtijnse sibille aan Augustus', beide in de Mariagetijden (fol. 160r). Ook deze scenes vinden we in het Brusselse handschrift (Byvanck 1946, 144).
Motieven in de marge
Deze drie uitzonderlijke decoraties in het Cunliffe getijdenboek zijn alle vervaardigd door de eerste meester. Alexander Willem Byvanck ontdekte in 1946 al dat deze meester ook de gehistoriseerde initialen in Brussel 10.761 had gedecoreerd. Dat getijdenboek is nog rijker gedecoreerd, maar mist doorgaans de aparte motieven in de margedecoraties die het Cunliffe getijdenboek zo charmant maken, zoals een schrijvende wilde man (fol. 32r), wilde man met baard en speer (146v), luitspelende aap (65r), aap met kind (87r), aap die een vogel voert (142v), vos met een monnikskap (138v), violist (72v), allerlei monsterachtige beesten (37r, 48v, 55v, 84r, 102v - met slabbetje) en het bladspuwende draakje (77r, 88r, 108v).
Dat laatste motief is alom aanwezig in Utrechts penwerk (de lange en vaak krullerige lijnen die vanuit de initiaal in de marge lopen) in de veertiende en vijftiende eeuw, maar het penwerk in het gehele getijdenboek, gedaan in dezelfde stijl (zie bv. fol. 81v, 120v en 174v), stemt niet overeen met een van de Utrechtse penwerkstijlen uit de tweede helft van de vijftiende eeuw (Gerritsen-Geywitz 2017). De sectie met de litanie wijkt hierin af (180v-186r), maar daar kan hoogstens sprake zijn van een verwaterde imitatie van de Utrechtse kroon- en draakstijl (ibid., 44-56).
Vlaanderen en Utrecht
Deze constatering brengt ons op de vraag van de herkomst: waar is dit getijdenboek gemaakt? Byvanck (1946) koos voor Utrecht, en zag in de stijl een volgeling van de 'Maître du passionnaire de Londres', die nu ook wel de Meester van de Vederwolken wordt genoemd, en wellicht een Vlaamse meester was die zich rond 1460 in Utrecht vestigde. Hoe de meesters van het Cunliffe getijdenboek en Brussel 10.761 zich tot deze meester en zijn kring verhouden, moet nog onderzocht worden, alsmede of zij ook de overstap van Vlaanderen naar Utrecht maakten. Byvanck dateert het Cunliffe getijdenboek tot rond 1475, de periode voordat het Breviarium van Beatrijs van Assendelft uit 1485 werd vervaardigd (Utrecht, Museum Catharijneconvent, OKM h3).
Twee Utrechtse families
Een aanvullend argument waarom het Cunliffe getijdenboek in Utrecht zou zijn gemaakt, houdt verband met de twee familiewapens die aan het begin van de Korte Kruisgetijden door twee beren worden vastgehouden. Op het linker schild staan drie zwarte kronen op een veld van goud afgebeeld, op het rechter schild tien zilveren lelies, in vier rijen (vier, drie, twee, een), op een zwart veld. Byvanck stelde al vast dat het gaat om de invloedrijke Utrechtse families Van Lanscroon (Lantscroon) en Van Raephorst, en dat het handschrift waarschijnlijk was vervaardigd voor een van de kinderen uit het huwelijk tussen Adriaen van Lanscroon en Alijt (Alydt) van Raephorst (⚭1419). Dit is in latere beschrijvingen overgenomen (Van der Horst et al. 1984, 264; Van der Horst 1989, 29).
Adriaen van Lanscroon was de oudste zoon van Roetard van Lanscroon (zoon van Johan van Lanscroon, schepen van Utrecht in 1366) en Alfarda van Lichtenberg, die in 1380 waren getrouwd. Adriaen was zestienmaal schepen van Utrecht in de jaren 1419-1461, en hij leefde nog in 1471. Hij trouwde in 1419 met Alijt van Raephorst, dochter van Gijsbert van Raephorst. Ze kregen drie zonen (Jan, Roetaard en Gijsbert) en twee dochters (Wendelmoet en Alijt) (Van der Muelen 1883). We weten echter dat het getijdenboek voor een vrouw moet zijn gemaakt, gezien de zinsnede Ic onreyn sunderste bidde di op fol. 106v, waarbij sunderste de vrouwelijke vorm van 'zondaar' is. Van de twee dochters wordt Alijt vermeld in 1442, en weten we dat Wendelmoet een non werd in het Wittevrouwenklooster in Utrecht. Volgens een memorietafel in de Wittevrouwen die helaas verloren is gegaan, stierf zij in 1511 (Van Heussen 1719, I, 365; 1733, I, 98: 'Wendelmoit van Lanscroen'). Dit maakt haar de meest waarschijnlijke kandidate als bezitter van het Cunliffe getijdenboek, dat wellicht voor haar gemaakt werd toen ze het klooster intrad - net als dat Beatrijs van Assendelft bij die gelegenheid haar getijdenboek ontving.
Van Shropshire terug naar Utrecht
Het kan zijn dat het getijdenboek in Utrecht bleef nadat Wendelmoet was overleden. Op de blanco pagina's aan het einde van het handschrift vinden we twee inscripties, die melding maken van de geboorte van Klaes Pieterse Hanibalse in 1696 (fol. 217v) en van Ermina Klaes Hanibalse in 1718 (217r). Wellicht behoorden zij tot dezelfde familie Hanibals(e) als Aeltgen Hanibals, die in 1616 in Utrecht trouwde met Claes Pellen. Vanaf het einde van de achttiende eeuw komen we de naam Hanibals tegen in Nederlands-Indië.
Wat er daarna met het handschrift gebeurde is onbekend, maar uiteindelijk vond het een eigenaar die het zijn naam heeft gegeven. Vooraan in het handschrift is een ex libris opgeplakt met de tekst 'E libris Henrici Cunliffe armigeri' met een rechtop zittende hazewindhond (greyhound) en het monogram CH. Dit was het ex libris van Henry Cunliffe, (1826-1894), de vierde zoon van Sir Robert Henry Cunliffe (1785-1859). In Engelse bronnen is de eigenaar bekend als 'Reverend Henry Cunliffe, M.A., Vicar of Shifnal' (Shropshire, bij Birmingham), een bekende verzamelaar. Na zijn dood werd een selectie van zijn bibliotheek op 21 mei 1897 anoniem verkocht bij het veilinghuis Sotheby, Wilkinson & Hodge ('A catalogue of valuable books'). Het getijdenboek werd echter verkocht door Sotheby's in Londen op de veiling van 27 en 28 mei 1946, no. 683, waar het werd gekocht door de boekhandel Francis Edwards Ltd te Londen, en nog hetzelfde jaar door de Universiteitsbibliotheek Utrecht.
Het opnieuw binden van het handschrift in 1946 leverde een aantal problemen op. Byvanck telde katernen van vier tot twaalf bladen, maar zijn reconstructie werd bemoeilijkt door het ontbreken van katernsignaturen of custoden: ze zijn vrijwel allemaal weggesneden (uitzonderingen zijn fol. 53v, en 89r-92r en 213r). Ook ontbrak er een aantal bladen en er was een blad (fol. 106) op een verkeerde plaats ingebonden. Het handschrift telt nu 218 bladen, van ruim 17,5 bij 12,5 cm.
De aankoop gebeurde op aandringen van Paulus Stephanus Breuning (Engels: Paul Steven Breining, 1902-1990) (zie Byvanck 1946, 142 n. 1), die zelf ook onderzoek deed naar het getijdenboek, dat echter nooit werd voltooid of gepubliceerd (nu Hs. 6 F 29 nr. 20). Met de aankoop was de cirkel bijna weer rond voor het Cunliffe getijdenboek. Want als het inderdaad bedoeld was voor Wendelmoet Lanscroon, dan kwam het door de aankoop dicht bij het Wittenvrouwenklooster waar zij non was. Het klooster stond aan de oostzijde van de Plompentorengracht, op de hoek van de Wittevrouwenstraat, tegenover de plek waar in 1946 de Universiteitsbibliotheek Utrecht was gevestigd. Sinds 2004 bevindt het Cunliffe getijdenboek zich in de Universiteitsbibliotheek op het Utrecht Science Park.
En zo lijkt het erop dat dit dure, rijkelijk geïllustreerde getijdenboek was bedoeld voor een relatief arme non, zij het wel een uit een rijk geslacht. In het handschrift ontmoeten de gegoede burgerij en het kloosterleven elkaar, wellicht Vlaanderen en Utrecht, een vrijwel onbekende Nederlandse familie Hanibalse de bekende Engelse verzamelaar Cunliffe, en in de tekeningen ontmoeten de fluit- en doedelzakspelers de Christelijke heiligen. In meerdere opzichten is het Cunliffe getijdenboek een handschrift van twee werelden.