'Gysbrecht van Aemstel' van Joost van den Vondel
Een prachteditie van Vondels 'Gysbrecht van Aemstel'
‘Toen wist men nog mooie boeken te maken’, klinkt het vaak als mensen oude drukken ter inzage krijgen. Een boekwerk waarvoor dat zeker opgaat, is de heruitgave van Joost van den Vondels Gysbrecht van Aemstel die rond 1900 in twee delen bij de Haarlemse uitgever Bohn verscheen. Deze monumentale uitgave kenmerkt zich door een schitterende vormgeving en fraaie ornamenten, decoraties en letters. Een rondgang door een ‘monument van versieringskunst’ …
‘Gemeenschapskunst’
Aan het einde van de 19de eeuw waren met betrekking tot het vormgeven van boeken twee stromingen gemeengoed. Enerzijds was er de trend van het 'schoone boek', dat met inzet van puur typografische middelen als lettertype, lay-out, papiersoort en drukinkt werd vervaardigd. Anderzijds was er de artistieke avant-garde gepropageerde 'Gemeenschapskunst', waaraan verschillende scheppende kunsten hun bijdragen hebben geleverd. De hier gepresenteerde heruitgave van Vondels historische tragedie Gysbrecht van Aemstel is vooral een uiting van 'Gemeenschapskunst', gemaakt voor en gedragen door een 'gemeenschap' met gezamenlijke opvattingen, idealen en belangen.
Klinkende namen
De ‘gemeenschap’ rond de heruitgave van de Gysbrecht van Aemstel was er een van klinkende namen. Het initiatief voor het Gijsbrecht van Aemstel-samenwerkingsproject kwam van de journalist en toneelcriticus Leo Simons (1862-1932), de latere uitgever van de Wereldbibliotheek. In 1890 nodigde hij de toen internationaal bekende componist van 'Hollandse' muziek Bernard Zweers (1854-1924), de architect Hendrik Pieter Berlage (1856-1934) en de bouwkundig ingenieur, tekenaar en lithograaf August Reijding (1863-1930) uit om aan de uitgave mee te werken. Reeds in 1892 verbrak Reijding de samenwerking. In zijn plaats werd Antoon Johan Derkinderen (1859-1925) gevraagd, bekend vanwege zijn wandschilderingen in onder andere het stadhuis van zijn geboorteplaats 's-Hertogenbosch en in de door H.P. Berlage ontworpen Beurs in Amsterdam. De inspanningen van bovengenoemde personen moesten leiden tot ‘eene uitgave, die door de samenwerking van onderscheidene kunstenaars, navorscher en drukker in zichzelf een monument van versieringskunst zou wezen, den lezers en aanschouwers tot genot, den vertooners tot aanblazing’.
Middeleeuwse handschriften als uitgangspunt
De kunstenaar Derkinderen behoort tot de grondleggers van de zogenaamde monumentale kunst in Nederland. In zijn werk spelen sociale en religieuze motieven een belangrijke rol. Volgens hem vertegenwoordigt Vondels in 1637 voor de opening van de nieuwe schouwburg in Amsterdam geschreven tragedie een complex van gevoelens en ideeën die van blijvende waarde zijn voor de gehele mensheid. Hij ziet dit los van de tijd van ontstaan van het werk en de tijd en plaats van handeling waarin het speelt (Amsterdam in de late Middeleeuwen). Om deze universele geldigheid tot uitdrukking te brengen gebruikte hij middeleeuwse handschriften als uitgangspunt, aangezien naar zijn mening juist in de middeleeuwse kunst complexe ideeën zo eenvoudig en sprekend mogelijk zijn samengevat. Hij ging eclectisch te werk bij zijn ontleningen aan de middeleeuwse boekkunst: zowel Karolingische miniaturen als Keltische vlechtornamenten en laat-gotische traceringen hebben als voorbeeld gediend. De afbeeldingen vatten bepaalde tekstgedeelten in hun geheel samen, als een symbool. Ook de door Berlage ontworpen toneeldecors en de muziek van Zweers en Diepenbrock ondersteunen deze symbolische eenheid van tekst, beeld en klank.
Uitgave in afleveringen
Deze tweedelige heruitgave van de Gijsbrecht verscheen in twee keer tien losse afleveringen tussen maart 1894 en december 1901 bij uitgeverij De Erven F. Bohn in Haarlem, waar J.K Tadema en vanaf 1899 zijn zoon J.L. Tadema de leiding hadden. De titelpagina van het eerste deel, die het jaartal 1893 vermeldt, was al ontworpen lang voordat de eerste aflevering van de pers kwam, vandaar de discrepantie. Het eerste deel bevat het voorwerk: de Franse titel met daarop een door draken omgeven cirkel, waarin het Amsterdamse koggeschip (het stadszegel), de titelpagina en de in oorkondevorm weergegeven opdracht aan Burgemeester en Wethouders van Amsterdam. In deze opdracht wordt gerefereerd aan de oude schouwburg, die ‘nu eerlang’ door een nieuw gebouw zou worden vervangen ‘om der Amsterdamsche burgerij het genot van de statige en roerende welsprekendheid, kunstige vertooningen en streelende muziek binnen zijn muren te doen smaken’. Na de opdracht volgt een literaire beschouwing over de Gijsbrecht van Leo Simons en tot slot de tekst van het toneelstuk.
Vijf bedrijven
De tekst van het toneelstuk bestaat uit vijf bedrijven, met uitzondering van het laatste afgesloten door een koorzang of 'rey'. De reien worden ingeleid door een sierbalk met opschrift en afgesloten door een symbolisch samenvattende voorstelling. Wisselingen van personen en scènes worden aangegeven met een brede horizontale sierbalk met de namen van de personen of hun wapens. De tekst van iedere sprekende persoon wordt aangeduid in donkergroene, door Derkinderen getekende 'middeleeuwse' letters. Achter elke naam wordt de regel uitgevuld met een 'persoonlijke' ornamentband. Zo heeft de hoofdpersoon Gijsbrecht van Aemstel altijd een keten van vierkante schakels achter zijn naam en de spion Vosmeer een soort Keltisch vlechtwerk. De tekst van het toneelstuk wordt gevolgd door zeven platen van H.P. Berlage: één met de stadsplattegrond van Amsterdam, de overige met ontwerpen voor de decors. Het uitzonderlijk gecompliceerde zetwerk van de tekst in het eerste deel werd gedaan in de eigen drukkerij van uitgeverij de Erven F. Bohn; het overbrengen van Derkinderens tekeningen op lithosteen werd verzorgd door Tresling en Co in Amsterdam.
Tweede deel: muziek
Het tweede deel bevat de speciaal voor deze uitgave gecomponeerde muziek van Bernard Zweers en Alphons Diepenbrock (1862-1921). Deze laatste, een goede vriend van Derkinderen, componeerde de muziek bij de Reyzangen, die in een laat stadium nog werd toegevoegd. Het drukken hiervan werd vanwege het specialistische karakter uitbesteed aan de firma Röder te Leipzig.
Dubieuze verkooptechnieken
De totale oplage van het monumentale werk bedroeg 600 exemplaren. Hiervan zijn er door de voor uitgeverij Bohn werkende Amsterdamse colporteur Salomon van Raalte 589 bij voorintekening verkocht. Gezien de prijs van het boek, zestig gulden voor een exemplaar op gewoon papier en 120 gulden voor een exemplaar op Japans papier, is dit geen geringe prestatie. Wel moet hierbij worden opgemerkt dat Van Raalte zich van een aantal uiterst dubieuze verkooptactieken bediende. Volgens de huidige colportagewet zou hij bij herhaling zijn terug gefloten.
Boekband
Veel van de nu nog bestaande exemplaren hebben geen band meer, of er nooit een gehad. Het werk verscheen oorspronkelijk in losse afleveringen in door Derkinderen vormgegeven mappen van blauwgrijs papier met een opdruk (het Amsterdamse koggeschip) eerst in oker, in de later verschenen delen donkergroen. Na het gereedkomen van de laatste aflevering werd het bindwerk verricht door binderij Elias P. van Bommel te Amsterdam. De intekenaren die tot laten inbinden besloten, konden kiezen uit een aantal meer of minder kostbare varianten: de eenvoudigste versie was van naturel linnen met grijsgroene opdruk, in de prospectus omschreven als 'grijs batikstof'. Het exemplaar van de Universiteitsbibliotheek Utrecht bezit een dergelijke band. Voor de luxe uitvoering had men de keuze uit wit kalfsleer, wit varkensleer en perkament. Het voorplat van alle banden van dit voor de Nederlandse boekherleving zo belangrijke werk toont andermaal het Amsterdamse koggeschip, het achterplat het kasteel van Gijsbrecht van Aemstel.