'Expositiones' van Giovanni Matteo Ferrari
Anatomische lessen uit de vijftiende eeuw
Op het eerste gezicht maakt de incunabel O fol 13 rariora van de Universiteitsbibliotheek Utrecht weinig indruk. Dit convoluut heeft een behoorlijk formaat en bevat drie verschillende teksten zonder illustraties. Alle teksten zijn medisch van aard, maar alleen de laatste twee zijn aan elkaar verwant. Het gaat hier om het gecombineerde werk Expositiones super tractatum De urinis et XXII fen tertii Canonis Avicenna, geschreven door Giovanni Matteo Ferrari de Grado. Het bevat twee teksten, waarin Ferrari werken van Avicenna (980-1037), een beroemd Perzisch-Arabische arts, becommentarieert. De eerste tekst is een commentaar op het traktaat De urinis, de tweede gaat in op Fen (sectie) 22 van het derde boek van de Canon der Medicijnen.
Foutje bij het inbinden?
Hoewel het boek visueel niet echt de aandacht trekt, gaat het hier om de allereerste druk van de Expositiones, uit 1494. Opvallend is wel dat bij het bij elkaar binden beide teksten zijn omgedraaid. In O fol 13 is het commentaar op De urinis als laatste tekst ingebonden, hoewel deze eigenlijk voor het commentaar op Fen 22 van het derde boek van de Canon hoort.
Een beroemd hoogleraar
Giovanni Matteo Ferrari da Grado, of gelatiniseerd Johannes Matheus de Ferrariis de Gradibus, werd geboren in Milaan tegen het einde van de veertiende eeuw. In de voetsporen van zijn vader tredend, die lid was van het College van artsen in Milaan, zou Ferrari uitgroeien tot een van de beroemdste professoren geneeskunde aan de Universiteit van Pavia. Hier bekleedde hij vanaf 1452 de leerstoel van geneeskunde, die hij behield tot zijn dood in 1472. Een ongewoon lange periode voor een professor in die tijd.
Zijn goede reputatie verspreidde zich al tijdens zijn leven. Zo was hij de persoonlijke arts van de hertogen van Milaan en werd hij geconsulteerd door de Markies van Mantua, verschillende edelen uit heel Europa en in 1466 zelfs door de Franse koning Lodewijk XI.
Commentaar op Avicenna
Ferrari schreef drie invloedrijke teksten die tevens behoren tot de eerste gedrukte werken over geneeskunde, de Practica, de Consilia en de Expositiones.
De Expositiones bevat zoals gezegd onder andere Ferrari’s commentaar op Fen 22 uit het derde boek van de Canon der Medicijnen van Avicenna. Avicenna’s beroemde Canon is verdeeld in vijf boeken, die elk bestaan uit verschillende Fen – een term die alleen bij de Latijnse vertaling van Avicenna gangbaar is, uit het Arabisch komt, en ‘onderverdeling; sectie’ betekent . Een Fen bestaat dan weer uit traktaten, die weer bestaan uit sommen, die weer zijn onderverdeeld in hoofdstukken. De 22ste Fen behandelt hernia’s en de anatomie van de buikwand.
Restaurator van de anatomie
In de veertiende en vijftiende eeuw maakte anatomische geneeskunde nauwelijks meer deel uit van het curriculum van de geneeskundige opleidingen in Italië. Ook was het werk van Avicenna nauwelijks bekend onder medici. Ferrari behandelt anatomie nauwkeurig in zijn werk, waardoor het nadien een onderdeel wordt van het medische curriculum. Hierdoor wordt hij ook wel beschouwd als een van de herstellers van de anatomische wetenschap in Italië (Ferrari 1899, p. 114).
Vriendschap met de hertog
Omdat Ferrari tijdens zijn loopbaan Ferrari veel edelen behandelde, kon hij ook enkele personen uit deze hoge kringen tot zijn vrienden rekenen. Zijn carrière bloeide onder drie belangrijke hertogen van Milaan, Filippo Maria Visconti (1412-1447), Francesco Sforza (1447-1466) en Galeazzo Maria Sforza (1466-1476). Met name met Francesco Sforza onderhield hij een sterke vriendschap (Albutt 1921, p. 478). Dit blijkt bijvoorbeeld uit de incipit van de tweede tekst van de Expositiones, die hij opdraagt aan Francesco:
‘ad illustrissimum ducem Mediolani Franciscum Sfortiam vicecomitem.
feliciter incipiunt.’ (deel 3, fol. 2r)
Ferrari bevestigt hier niet alleen de band tussen hem en de hertog, hij behandelt een hoofdstuk van de Canon wat gaat over ziektes die vooral bij soldaten voorkomen. Door deze ziektes te belichten draagt Ferrari tevens bij aan het (indirect) gezond houden van het leger van de hertog (Muccillo 1996, p. 674).
De Utrechtse Expositiones
De incunabel O fol 13 bevat zoals gezegd geen afbeeldingen. In de lopende tekst is ruimte gelaten voor initialen, maar die zijn uiteindelijk nooit ingevuld. Met name in de tekst met het commentaar op Fen 22 van Avicenna zijn deze open ruimtes veel voorkomend. In De urinis komt dit slechts twee keer voor.
Daarnaast heeft een van de voormalige bezitters veelvuldig aantekeningen geplaatst naast beide teksten. Ook deel 1 van deze incunabel, met de tekst Practica Antonii Guainerii Papiensis et omnia opera van Antonio Guainerio (stierf ca. 1440-1445) is door dezelfde persoon onder handen genomen. Door het hele boek heen zijn verbeteringen in de tekst aangebracht, aanvullingen op de tekst in de marge toegevoegd en zijn zinnen van belang onderstreept. Wie deze persoon was en wat er zoal aan commentaar bij staat, is vooralsnog onduidelijk. Mogelijk dat onderzoek hiernaar nieuw licht werpt op de geschiedenis van deze Utrechtse Expositiones, in welke context deze is gebruikt en in hoeverre Ferrari’s tekst ook in latere tijden nog van invloed was op de medische wereld.
Auteur
Femke van Hilten, augustus 2017