Toelichting op de digitale tentoonstelling '400 jaar sterrenkijker'

Deze deelcollectie met gedigitaliseerde hemelkaarten herdenkt de uitvinding van de telescoop vierhonderd jaar geleden. Dit revolutionair nieuwe instrument bracht een omwenteling in de sterrenkunde teweeg, waarbij alle oude denkbeelden over de centrale plaats van de aarde in het heelal en de aard en bouw van de toen bekende hemellichamen overboord werden gegooid. Samen met de uitvinding en ontwikkeling van de microscoop, de luchtpomp en het slingeruurwerk was de telescoop verantwoordelijk voor een reeks van nieuwe ontdekkingen en inzichten, die ten grondslag liggen aan de wetenschappelijke revolutie die in de 17de eeuw in Europa plaatsvond.

Prent van komeet waargenomen in Amsterdam, 1769

Vanwege het belang van deze ‘Nederlandse’ uitvinding en de omwenteling die het in de sterrenkunde teweegbracht, werd 2008 uitgeroepen tot het Jaar van de Telescoop en 2009 tot het Internationaal Jaar van de Sterrenkunde. De gedigitaliseerde hemelkaarten op deze website uit de collectie van de Universiteitsbibliotheek van Utrecht laten zien hoe cartografen en sterrenkundigen in de afgelopen vier eeuwen nieuwe, met behulp van de telescoop verkregen, inzichten over de zon, de maan, de planeten en de sterrenhemel ten behoeve van leken en wetenschappers in beeld brachten.

1608, Middelburg en de uitvinding van de telescoop

Geocentrische voorstelling van de loop der planeten in 1731

Tot het begin van de 17de eeuw kon alleen met het blote oog waargenomen worden en de hiermee haalbare nauwkeurigheid was natuurlijk maar beperkt. Dit alles veranderde toen eind 1608 zich een gerucht door Europa verspreidde, dat een Middelburgse brillenmaker een wonderlijk instrument had uitgevonden, Met dit instrument was het mogelijk om ver verwijderde objecten groter te laten zien en schijnbaar dichterbij te halen. Ook voor sterrenkundigen zou het instrument, dat al snel de benaming telescoop of sterrenkijker verkreeg, van nut kunnen zijn. Hiermee waren immers zwakke sterren te zien die voor het blote oog onzichtbaar waren.

De eerste wetenschapper, die de volle potentie van dit nieuwe instrument inzag, was de Italiaanse geleerde Galileo Galilei (1564-1642). Hij construeerde in de loop van 1609 een eigen telescoop, waarmee hij de hemel afspeurde. In slechts enkele maanden tijd ontdekte hij ‘zeeën’ en bergen op de maan, vier voorheen onbekende manen bij de planeet Jupiter en dat het lichtschijnsel van de Melkweg het gevolg was van ontelbaar veel zwakke sterren die niet met het blote oog zichtbaar waren. Nadat Galileo Galilei deze ontdekkingen in het voorjaar van 1610 wereldkundig had gemaakt in zijn Sidereus Nuncius (‘De Sterrenbode’) volgden nog talrijke nieuwe ontdekkingen, zoals vlekken op de zon, de schijngestalten van de planeet Venus, merkwaardige verschijnselen bij de planeet Saturnus en nog veel meer. Deze ontdekkingen wist hij aan te wenden als bewijs voor het heliocentrisch wereldstelsel van de Poolse kanunnik Nicolaus Copernicus (1473-1543). Nadat ook andere wetenschappers zoals Johannes Kepler, Pierre Gassendi, Johannes Hevelius en Christiaan Huygens de waarnemingen van Galileo Galilei hadden bevestigd en hieraan zelf nog hun eigen ontdekkingen hadden toegevoegd, was het duidelijk dat het antieke geocentrische wereldbeeld (waarin een strikte scheiding tussen de ‘bovenmaanse’ en ‘ondermaanse’ regionen verondersteld werd) niet langer houdbaar was.

Sterrenkundigen uit vroeger eeuwen in Firmamentum Sobiescianum, 1690

De cartografie van de hemel

De grote maankaart van Jean-Dominique Cassini, [1787]

Tot het eind van de 16de eeuw waren westerse sterrenkundigen voor de uitbeelding van de vaste sterren afhankelijk van de sterrencatalogus van 1.022 sterren, in 48 sterrenbeelden gerangschikt, die Claudius Ptolemaeus van Alexandrië (2de eeuw na Christus) in zijn Almagest had opgenomen. Naar de traditie van die tijd werden de sterrenbeeldfiguren op sterrenkaarten en hemelglobes meestal prominent en met veel artistiek inzicht uitgebeeld. Ook voor de hemelcartografie luidde de sterrenkijker een nieuw tijdperk in. Ten eerste waren er nu veel meer sterren te zien dan met het blote oog mogelijk was en ook hun positie aan de hemel kon nu met grotere precisie vastgelegd worden. Dit uitte zich in steeds omvangrijkere stercatalogi en sterrenatlassen waarin meer en meer sterren waren opgenomen (ruim 1.600 rond 1700, ruim 17.000 rond 1800 en ongeveer 325.000 rond 1900). Samen met de kartering van de (vanuit Europa onzichtbare) zuidelijke sterrenhemel leidde dit tot de invoering van veel nieuwe sterrenbeeldfiguren, wier aantal rond 1800 tot iets meer dan honderd was opgelopen. Maar ook de zon, maan, planeten en kometen werden de afgelopen vier eeuwen in detail bestudeerd. Met name de maan was een geliefd waarneemobject en van haar oppervlak werden talrijke kaarten in omloop gebracht. Bijzondere hemelverschijnselen zoals zons- en maansverduisteringen, planeetovergangen voor de zonneschijf en de voorspelde terugkeer van een periodieke komeet gaf vaak aanleiding voor het drukken van speciale kaarten en pamfletten, waarop de loop van het hemelverschijnsel en de tijden hiervoor werden voorspeld. Deze vonden gretig aftrek, niet alleen bij wetenschappers maar ook bij het lekenpubliek.

Wereldkaart voor de zichtbaarheid van de Venusovergang van 6 juni 1761, [1760]

Selectie van de gedigitaliseerde hemelkaarten

Van de grote verzameling van sterrenatlassen, sterrenkaarten en sterrenkundige prenten in de Universiteitsbibliotheek van Utrecht kan natuurlijk slechts een klein deel op deze website getoond worden. Bij de keuze hiervan zijn, naast de meer bekende kaarten uit de beroemde sterrenatlassen van Johannes Bayer (1603), Andreas Cellarius (1660), Johannes Hevelius (1690), John Flamsteed (1729), Johann Gabriel Doppelmayer (1742) en Johann Elert Bode (1801), vooral de minder bekende en zeldzame exemplaren geselecteerd. Hierbij zijn ook veel hemelkaarten van Nederlandse herkomst opgenomen, die in de literatuur over de hemelcartografie nagenoeg onbekend zijn. Bij de keuze is vooral geput uit de oude drukken die al sinds langere tijd deel uitmaken van de bibliotheekcollectie, de omvangrijke kaartenverzameling van de Utrechtse wis-, natuur- en sterrenkundige Gerrit Moll (1785-1838) en van de collectie sterrenatlassen en -kaarten van het Sterrenkundig Instituut die nu als de ‘Sonnenborgh-collectie’ in de kaartenverzameling zijn opgenomen. Van de oude drukken zijn diverse bijzondere titels opgenomen, die afkomstig zijn uit de omvangrijke collectie sterrenkundeboeken van Jacob Maurits Carel baron van Utenhove van Heemstede (1773-1836) en in 1837 door zijn weduwe aan de Universiteitsbibliotheek Utrecht geschonken.

Schema voor de ringvormige zonsverduistering van 7 september 1820

Opzet

De deelcollectie 400 jaar sterrenkijker is op de website zoveel mogelijk chronologisch gerangschikt. Elke afgebeelde kaart is voorzien van een uitgebreide documentbeschrijving. Hierin staan vermeld de titel, auteur, schaal, uitgever, techniek, afmetingen en natuurlijk bibliografische gegevens. Daarnaast kent elke kaart een uitvoerige wetenschappelijke toelichting, waarin de positie van de kaart in de ontwikkeling van de hemelcartografie duidelijk wordt. Indien nodig zijn uitgebreide verwijzingen naar relevante literatuur opgenomen. De beschrijvingen en wetenschappelijke toelichtingen zijn vervaardigd door dr. R.H. van Gent, sterrenkundige verbonden aan de Universiteit Utrecht. De fotografie en digitalisering van de kaarten is voor een groot deel gerealiseerd door Adriaan van Dam. De realisering van deze deelcollectie gedigitaliseerde kaarten is mede mogelijk gemaakt door een subsidie van het K.F. Heinfonds in het kader van het Utrechts Universiteitsfonds.

Logo KFHeinFonds

Auteurs

Verbeelding van de christelijke sterrenbeelden in de 'Harmonia Macrocosmica' van Andreas Cellarius (tweede deel), [1661]