'Englandts descriptie' van Abraham Booth
Een zeventiende-eeuwse reisgids: de beschrijving van Engeland door Abraham Booth
Iemand die vandaag de dag naar het buitenland wil reizen, hoeft slechts online te kijken of in de boekwinkel een reisgids op te halen om meer te leren over het land van bestemming. Vragen over de geschiedenis, wetten en gebruiken van andere landen kunnen meestal worden beantwoord met een vraag aan de zoekmachine, of met een kort bezoekje aan de bibliotheek. Dit alles was schier onmogelijk voor een lezer uit de vroegmoderne periode. Wellicht probeerde Abraham Booth, secretaris van de Verenigde Oost-Indische Compagnie, juist deze informatie te verschaffen toen hij zijn beschrijving van Engeland, of Englandts Descriptie, schreef in 1630.
Het schrijven van de Descriptie
Booth reisde in 1629 af naar Engeland als secretaris van de Nederlandse delegatie die gestuurd was om drie handelsschepen uit gevangenschap te verlossen. Deze schepen werden vastgehouden door de Engelsen om de onderhandelingen over de Ambonse Moord van 1623 te bespoedigen. Tijdens zijn verblijf in Londen hield Booth een dagboek bij, wat in twee delen is overgeleverd en hier uitgebreid wordt besproken. Na zijn terugkomst, maar misschien al tijdens zijn verblijf in Londen, werkte Booth aan de tekst die Englandts Descriptie zou vormen. Dit boekwerk is langer dan zijn dagboek en bestaat uit meerdere onderdelen; elk heeft een eigen titelpagina. Het bevat onder andere een korte geschiedenis van de koningen en koninginnen van Engeland, langdradige traktaten over Engelse wetgeving en overheid, enkele suggesties voor rondreizen en beschrijvingen van de verscheidene dorpjes en steden die het land rijk is. Het lijkt een bijzonder grondig werk te zijn waarvan de samenstelling een hele onderneming moet zijn geweest.
Engelse geschiedenis en wetgeving
De Descriptie begint met een beknopte opsomming van de staatshoofden van Engeland. Voor elke vorst is er slechts een korte alinea gereserveerd die hun gehele regeringstijd samenvat, hoewel Booth aan sommigen meer aandacht schenkt dan aan anderen. Het is verrassend te noemen dat de meer recente heersers korter worden besproken dan de oudere. Het kan zijn dat de legende rondom hun naam nog niet zodanig was toegenomen dat de feiten werden overschaduwd. Ook is het mogelijk dat men het simpelweg als onbehoorlijk beschouwde om de heerschappij van een recente vorst te bekritiseren. Booth noemt zijn bronnen zelden. Waarschijnlijk maakte hij gebruik van de boeken die in Engeland op zijn pad kwamen, in combinatie met de informatie die zijn kennissen en familie daar hem konden verschaffen. Andere aspecten van de geschiedenis worden niet echt belicht, behalve tijdens zijn latere behandeling van Engelse plaatsen, waar hij soms de plaatselijke historie benoemt.
Het lijkt er op dat Booth ook een bijzondere interesse ontwikkelde voor Engelse wetgeving, gezien de hoeveelheid ruimte die hij daarvoor uittrekt in zijn boek. Hij introduceert verscheidene rechtskwesties, zoals de wetgeving rondom erfenissen en de rechten van de vrouw – die overigens geheel volgens de verwachting naar moderne maatstaven tekort komen. Zo noemt Booth op f. 33v dat de vrouw geen eigen bezit heeft. Dit onderdeel van het boek neemt veel ruimte in beslag, maar is niet bijster intrigerend voor de moderne lezer zonder een interesse voor vroegmoderne Engelse wetgeving.
Booths reistips
Hierna volgt het deel dat het meest lijkt op een moderne reisgids, wat gelijk het moment is waarop de Descriptie het meest tot leven komt. Hier introduceert Booth belangrijke Engelse steden en dorpen, legt hij de plaatselijke geschiedenis uit, geeft hij soms de oorsprong van de plaatsnaam en benoemt hij de grootste bezienswaardigheden en meest unieke eigenschappen van elke locatie. Om het geheel af te sluiten groepeert hij ze ook nog in handige tochten die vanuit Londen over een periode van enkele dagen gemaakt kunnen worden. Hiervoor noemt hij ook kleinere rustplaatsen op de route, waar een vermoeide reiziger en zijn paard even kunnen pauzeren en van een snelle maaltijd kunnen genieten. Hoewel dit erg lijkt op een gids die bedoeld is voor andere reizigers in de dop was dat waarschijnlijk niet Booths bedoeling. Hij zou het evengoed ter herinnering aan zijn eigen reis gemaakt kunnen hebben, puur voor privégebruik en niet ten voordele van anderen.
Waarheen gaat de reis?
Vervolgens wendt Booth zich tot het beschrijven van enkele Engelse plaatsen. Hoewel er eerder in het boek een uitputtende opsomming van alle Engelse provinciën is toegevoegd, beslaat dit onderdeel grotendeels slechts de locaties die Booth zelf heeft bezocht tijdens zijn vele reizen. Hoeveel aandacht hij besteedt aan elke plek lijkt vooral af te hangen van het belang van die stad, maar wellicht ook van zijn persoonlijke interesses. De stad Oxford en de universiteit daar worden naast Londen het meest uitgebreid behandeld. Gek genoeg herhaalt Booth tijdens het bespreken van Oxford ook het oordeel van Matthew Paris (1200-1259), die beweerde dat de universiteit daar de tweede plek in nam van de vier meest prominente universiteiten. Dat Paris al bijna drie-en-een-half eeuw voor Booths geboorte was overleden leek hem niet zozeer te storen.
De unieke eigenschappen die Booth benoemt voor elke locatie zijn niet allemaal even opwindend te noemen. Colchester was volgens Booth vooral bekend door de buitengewoon heerlijke oesters die daar werden gevangen. Die waren in heel Europe vermaard en al in de tijd van de Romeinse auteur Plinius bekend. Tegelijkertijd bezat Norwich een ‘bolbaen’ die meer dan 80 treden lang was. Volgens Booth was dat ‘een oefenninge, waerin d’ Engelschen wonder groot vermaeck in nemen’ (fol. 113r). Oesters uit Colchester genieten vandaag de dag nog steeds bekendheid, maar andere zaken veranderen met de tijd. Bristol werd volgens Booth gezien als de derde stad van Engeland, en Norwich als de een na belangrijkste. Hij voegt zelfs toe dat die stad zich qua grondgebied kan meten met Londen, hoewel het niet zo dichtbevolkt is. Dit klinkt niet onwaarschijnlijk als men spreekt over het historische centrum van Londen, the City of London, maar vandaag de dag lijkt een dergelijke vergelijking erg bizar.
Enkele opmerkingen van Booth blijken achteraf gezien bijzonder schrijnend. Zo meldt hij bij Northampton bijvoorbeeld dat de stad groot is, maar ook enigszins vervallen aandoet. Het geval wil dat de stad tijdens de middeleeuwen rijk en machtig was, en vele jaren als woonplaats van de vorst diende. De Zwarte Dood had echter de levens van vele inwoners geëist, waarna de stad nooit meer geheel is hersteld. Sterker nog, Booth mag van geluk spreken met de timing van zijn bezoek: slechts acht jaar later zou Northampton weer onder de pest lijden.
De Descriptie als bron
Booth heeft aan zijn beschrijvingen van de steden ook prachtige voorbeelden van etymologische wijsheid toegevoegd. Bij de meer omvangrijke plaatsen legt hij de oorsprong van hun naam uit. Veel van deze etymologische uitweidingen zijn interessant om te lezen, maar kunnen ook erg onnauwkeurig zijn. Het is moeilijk te zeggen of dat in een dergelijk geval ligt aan gebrekkige kennis in het algemeen of bij Booth in het bijzonder – wat overigens voor het gehele boek geldt. Bij Oxford beweert hij dat de naam is afgeleid van het feit dat het een ford, een doorwaadbare plaats, in de rivier de Ouse betreft. Deze theorie bestond al in de tijd van de beroemde Engelse antiquair John Leland (1503-1552). In werkelijkheid komt de naam volgens de Oxford English Dictionary van het Oud Engelse Oxnaford, wat ‘voorde van ossen’ betekent. Ondanks dat Booths lessen in de etymologie niet meer betrouwbaar zijn voor de moderne lezer laten ze wel zien dat men zich in die tijd al interesseerde voor de oorsprong van hun woonplaats.
De Nederlanders nemen het land over
Booth blijft in zijn beschrijving grotendeels objectief, maar zijn trouw aan het vaderland krijgt soms de overhand. Zo vermeldt hij bijvoorbeeld dat er een groot aantal Nederlanders woont in Norwich. Hij lijkt bovendien uit alle Engelse plaatsen de meeste goede woorden over te hebben voor Yarmouth, grotendeels omdat deze ‘de grootste gelijckheyt in gebouw ende netticheyt van straten met onse Nederlandtschen steden’ bezit (120v). Blijkbaar is de grootst mogelijke eer voor de Engelse steden dat ze zich mogen meten met de Nederlandse! Hij voegt trots toe dat er ook veel Nederlandse vissers wonen, die hun eigen kerk bezoeken. Het blijkt alleen dat die kerkgemeente in 1635 slechts uit 28 mannelijke leden bestond – niet bepaald een wereldschokkend aantal (Grell 1989, 84).
Booth noteerde ook veel humoristische gedichtjes over Engeland of de Engelsen. Aangezien ze in het Nederlands zijn opgeschreven en niet bepaald flatteus lijken, is het goed mogelijk dat hij ze van zijn landgenoten heeft overgenomen, in plaats van dat hij ze van een Engelsman heeft geleerd en in het Nederlands heeft vertaald. Twee van deze gedichten, die apart al informatief zijn, vormen samengevoegd een paradox: ‘England is een hel voor paerden, een vagevier voor dienstboden, end' een hemel voor vrouwen’ (5v), en ‘Englandts shoone: keerels aende galge, vrouwen int’ bordeel’ (32r).
Booth als criticus
De Descriptie is het lezen al waard door zijn feitelijke inhoud, maar is op zijn best daar waar Booth het niet heeft kunnen laten zijn eigen mening door te laten schemeren. Tijdens zijn beschrijving van de kathedraal van St Albans citeert hij een Latijns gedicht, in zijn eigen woorden ‘om de belachelijke maniere van veersen te maecken in die euwe’. Het gedicht gaat als volgt: M. S. Domini verus iacet his Eremita Rogerus et sub eo clarus meritis Eremita Sigarus (118r en 118v). Booth was duidelijk niet onder de indruk van de luie rijmelarij met de namen ‘Rogerus’ en ‘Sigarus’.
Vroegmoderne Street View
Booths eigen schrijfwerk bevat een weelde aan informatie, maar de Descriptie verwierf elders zijn meeste bekendheid. Tussen folio 82 en 84 van het handschrift was een gravure ingevoegd, genaamd ‘The View of the cittye of London from the North towards the Sowth’. Deze toonde de gehele zuidzijde van de stad, gezien vanaf de noorderoever van de Thames. Hoewel panoramische aanzichten van Londen relatief vaak voorkomen is deze gravure uniek omdat het overgrote merendeel de stad vanaf het zuiden naar het noorden laat zien. De waarde van de ‘View’ in de Descriptie was bovendien groot omdat het voor een lange tijd werd gezien als het enige exemplaar. Een tweede exemplaar is in de zomer van 1996 opgedoken, toen vader en zoon Clive en Philip Burden, beiden antiquair, het ontdekten in een in de vroege jaren 70 aangekocht exemplaar van John Speeds Theatre of the Empire of Great Britain. Dit exemplaar is nog steeds in het bezit van de familie. De gravure is in augustus 1985 uit de Descriptie weggehaald om gerestaureerd te worden, en wordt sindsdien apart bewaard (Gr. Form. 12).
De ‘View’ dateren
Waar zou Booth deze afbeelding hebben gevonden? Net als de andere gravures in zijn Descriptie heeft hij deze waarschijnlijk aangeschaft bij een van de vele verkopers die hij tijdens zijn rondreizen moet zijn tegengekomen. Zo maakt een hedendaagse toerist ook foto’s van de meest indrukwekkende uitzichten, of verzamelt men ansichtkaarten. Niks wijst naar een specifieke verkoper of zelfs naar de maker van de gravure. Onderzoekers proberen het al vele jaren aan een jaartal te binden, met suggesties die uiteenlopen van het einde van de zestiende eeuw tot aan 1620. Een algemeen geaccepteerde aanname is dat het beeld op de gravure omstreeks 1597 moet zijn gemaakt (Lusardi 1993, 227).
Shakespeare laat zich zien
Deze aannemelijke oplossing is gevonden door enkele van de meer merkwaardige bouwwerken in het stadslandschap te bestuderen: de theaters. Twee zijn duidelijk zichtbaar, de eerste geheel links op de gravure, een zeshoekige constructie met een vlag bovenop, de tweede meer naar rechts. Welke theaters deze precies moeten voorstellen werd, en wordt nog altijd, hevig over gediscussieerd, maar er is geen twijfel over mogelijk dat ten minste één te maken heeft met de meest gevierde dichter en toneelschrijver van Engeland, Shakespeare. De Globe is het theater dat het meest met hem wordt geassocieerd. Dat theater werd in 1599 gebouwd door de toneelvereniging waar hij deel van uitmaakte, The Lord Chamberlain’s Men. Bij de constructie gebruikten ze hout van een eerdere toneelzaal met de passende naam ‘The Theatre’. Speculaties suggereren dat het meest linkse theater op de gravure de Theatre is, en die aan de rechterkant de Curtain, maar een beslissend oordeel is nog niet geveld (Lusardi 1993, 227).
Geschikt voor publicatie?
Nog meer dan zijn dagboeken voelt Booths Descriptie aan als een compleet boekwerk dat prima uitgegeven had kunnen worden. Het behandelt een keur aan onderwerpen, allemaal gerelateerd aan Engeland, waarvan niets zo persoonlijk of ongeschikt is om gedrukt te worden als bij zijn dagboeken. Bovendien presenteert hij alles op een redelijk nette en toegankelijke manier, door de tekst duidelijk te verdelen over secties, hoofdstukken en alinea’s. Sommige delen hebben zelfs een eigen netjes getekende titelpagina. Dat is alleen nog geen garantie dat hij ooit de bedoeling had het openbaar te maken. Ook vandaag steekt men veel tijd in het verzamelen van foto’s om het perfecte fotoalbum te maken, of in het samenstellen van een plakboek, zonder deze ooit uit te willen geven. Wel is de grote hoeveelheid praktische informatie, met de lange tekst over Engelse wetgeving voorop, bijzonder te noemen als hij het puur voor eigen gebruik schreef. Hoewel we waarschijnlijk nooit kunnen achterhalen wat Booth met zijn boek had willen doen, kunnen we het zeker waarderen voor wat het is.
Overlevering van Englandts Descriptie
We mogen Abrahams gerenommeerde familie bedanken voor de overlevering van zijn werk: zijn broer, Cornelis Booth, werd de allereerste bibliothecaris van de universiteitsbibliotheek Utrecht. Nadat Abraham op dertigjarige leeftijd al was overleden werden zijn zaken bewaard door Cornelis, wiens afstammelingen pas een kleine tweehonderd jaar later zijn nalatenschap zouden verkopen. Uiteindelijk vond zijn schrijfwerk zijn weg naar het Provinciaal Archief van Utrecht, vanuit waar het in 1882 aan de universiteitsbibliotheek werd geschonken. Het is aannemelijk dat Abrahams inzichtvolle stukken en de gravure van Londen zonder de status en beroepskeuze van zijn broer niet tot op de dag van vandaag bewaard zouden zijn gebleven.
Booths werk en nalatenschap
Naast de Descriptie schreef Booth ook nog een privé reisdagboek in twee delen tijdens zijn verblijf in Engeland, en ook een openbare voor het gezantschap naar Zweden en Polen, die in 1632 werd uitgegeven (Journael vande legatie …). Ook bevindt zich in Utrecht nog een ander handschrift van zijn hand: T’ Hof van Vrankryck (Hs. 1321). Geschreven in 1624, toen Booth slechts zestien jaar oud was, bevat het, zoals de titel al suggereert, een beschrijving van het hof van de koning van Frankrijk, inclusief alle vooraanstaande personen die daar deel van uitmaakten. Net als de Descriptie bevat het Hof enkele gekleurde tekeningen van wapens en uitgebreide informatie over de aristocratie, met als gevolg dat Booth in deel vier van het Nieuw Nederlandsch Bibliografisch Woordenboek uit 1918 een ‘goed genealoog en uitmuntende wapenteekenaar’ wordt genoemd (dl. 4, 215). Gezien zijn broers interesse in genealogie is het niet onwaarschijnlijk dat de jongere Booth ook bekend was met het onderwerp. Hoewel het Hof verder niet direct te vergelijken is met de Descriptie, vooral vanwege de meer beperkte inslag, toont het desondanks aan dat Booth zich zelfs op een jonge leeftijd al bezig hield met het samenstellen van beschrijvingen van andere landen. Er rest ons niets anders dan te raden wat hij nog meer zou hebben voortgebracht als hij ouder was geworden dan dertig.
Auteur
Nick Becker, juli 2015