Collectarius Mariakerk
Gebruikssporen in een twaalfde-eeuws collectarius
Doorgekraste gebeden, toevoegingen in de marge, ingevoegde bladen: de twaalfde-eeuwse collectarius van het Utrechtse Mariakapittel zit vol met gebruikssporen. Blijkbaar veranderde er het een en ander in het getijdengebed en de collectarius is een unieke getuige van dit proces.
Het kapittel van Sint-Marie
In Utrecht was rond de plek die we nu nog kennen als de Mariaplaats vanaf in ieder geval de elfde eeuw het kapittel van Sint-Marie gevestigd. De Mariakerk die daarvan deel uitmaakte stond op de plaats waar nu het conservatorium van de Hogeschool van de Kunsten gevestigd is. Het nu nog aanwezige pandhof was aan de kerk vastgebouwd. Het is bekend dat het hoofdaltaar van de Mariakerk in 1099 gewijd is. In 1811 is het kapittel opgeheven en daarna werd ook de kerk afgebroken.
Bibliotheek
De boeken uit de bibliotheek van het Mariakapittel kwamen na 1811 terecht in het Domein Archief. Ze werden in 1844 overgedragen aan de Universiteitsbibliotheek Utrecht. Hieronder bevinden zich 45 handschriften waarvan de meeste komen uit de dertiende, veertiende of de vijftiende eeuw. Drie ervan komen echter uit de begintijd van het kapittel.
Ten eerste is er de collectarius (Universiteitsbibliotheek Utrecht Hs. 424, vervaardigd tussen 1100 en 1150) die hier besproken wordt. Hierin zijn de lezingen, gebeden en gezangen te vinden voor het getijdengebed van de kanunniken. Ten tweede is er het handschrift dat op dit moment bewaard wordt in Meermanno (Den Haag, Museum Meermanno-Westreenianum, Hs. 10 B 17, vervaardigd rond 1138). Dit bevat de annalen van het Mariakapittel, een martyrologium, diverse regels, enkele oorkonden, en een aantal pauselijke en liturgische teksten. En ten slotte is er Utrecht, Universiteitsbibliotheek Hs. 406, een antifonarium, dat tussen 1130 en 1200 vervaardigd is, met daarin de gezangen voor het officie.
De samenstelling
De eigenlijke collectarius loopt van fol. 10v tot en met fol. 180v. Aan het begin is een extra katern aan het handschrift toegevoegd en aan het einde volgen ook nog twee extra katernen. Het katern aan de voorzijde van het handschrift bevat een heiligenkalender en informatie om de kerkelijke feestdagen te berekenen. De toevoeging van dit katern moet al in een vroeg stadium gebeurd zijn, aangezien de bladsignaturen op dat katern beginnen en doorlopen tot het laatste katern van de eigenlijke collectarius en het gebruikelijk was dat een collectarius voorafgegaan werd door een kalender. Het eerste katern was met de kalender niet volledig beschreven. De eerste lege bladen en het laatste lege blad zijn gevuld met gebeden, waarschijnlijk opgeschreven in de tijd waarin ook het handschrift ontstaan is.
De laatste katernen zijn later aan het handschrift toegevoegd. Dit blijkt onder meer uit het ontbreken van de bladsignaturen in deze katernen, maar ook het merendeel van het schrift is duidelijk Gotisch van na het jaar 1300.
Utrechtse heiligen op de kalender
De kalender op het eerste katern van het handschrift is gebaseerd op het martyrologium van Usuardus en bevat ook voor Utrecht kenmerkende heiligen zoals Walburga (1 mei), Radbodus (25 juni en 29 november), Werenfridus (14 augustus) en Cunera (28 oktober). Ook zijn er feesten gerubriceerd die kenmerkend zijn voor Utrecht, bijvoorbeeld Pontianus (14 januari), Servatius (13 mei), Bonifatius (5 juni) en de translatie van Martinus (4 juli).
Gebruikssporen in de kalender
De gebruikers hebben in de kalender hun sporen nagelaten door er wijzigingen in aan te brengen: er zijn diverse dingen bijgeschreven door verschillende handen en er zijn zaken weggeschraapt.
Een voorbeeld van een wegschraping is te vinden op 2 april (fol. 4r). Er is niet meer te lezen wat er is weggeschraapt, maar toch kunnen we reconstrueren wat er aan de hand is. De aanvulling in de marge bij 9 april van de letters ‘Mar’ (de rest is afgesneden) doet namelijk vermoeden waar de wegschraping mee te maken heeft. ‘Mar’ staat op 9 april voor Maria Egyptiaca. Dit feest werd op bepaalde plaatsen op 2 april gevierd en op andere plaatsen op 9 april. Het is dus goed mogelijk dat dit feest in de kalender oorspronkelijk op 2 april gezet was en door de gebruikers verplaatst is naar 9 april. Dit zegt mogelijk iets over de plaats waar de kalender is vervaardigd.
Verder werd de kalender ook aangepast als er belangrijke nieuwe heiligen werden gecanoniseerd. Zo zijn er Franciscaanse heiligen aan de kalender toegevoegd. Op 4 oktober, de sterfdag van Franciscus van Assisi die werd gecanoniseerd in 1228, is ‘Fra’ te lezen in de bijgesneden marge en op 19 november is de naam Elisabet toegevoegd, verwijzend naar Elisabeth van Thuringen. Deze volgelinge van Franciscus werd in 1235 bijgeschreven op de lijst der heiligen.
Utrechtse bisschoppen
De opvallendste gebruikssporen in de kalender zijn de aangevulde sterfdata van bisschoppen in verschillende handen. Meestal gaat het om de afkorting voor het Latijnse ‘hij is overleden’, obiit, de Latijnse afkorting voor bisschop, episcopus, of enkele letters van de namen. Samen met de annalen in het eerder genoemde handschrift uit Meermanno, waarin ook de namen en de sterfdata van bisschoppen zijn vermeld, zijn de toevoegingen echter wel te begrijpen. Het gaat om de volgende bisschoppen en hun sterfdata:
Datum | Leesbare deel van toevoeging | Naam | Bisschopsperiode en sterfdatum |
27 april | Obiit… | Willem I van Gelre | 1054-1076, † 27 april 1076 |
14 april | Obiit Chuo… | Koenraad van Zwaben | 1076-1099, † 13 april 1099 |
16 mei | …ardus episcopus | Burchard van Lechsgemünd | 1100-1112, † 16 mei 1112 |
12 november | …us episcopus | Godebald | 1114-1127, † 12 november 1127 |
23 juni | Obiit … | Andries van Cuyk | 1128-1139, † 23 juni 1139 |
12 november | …tus episcopus | Hartbert van Bierum | 1139-1150, † 12 november 1150 |
27 mei | …dus episcopus | Godfried van Rhenen | 1156-1178, † 27 mei 1178 |
4 juni | Obiit… | Hendrik I van Vianden | 1249-1267, † 4 juni 1267 |
7 augustus | Obiit Malac… | ?? | ?? |
De ambtstermijnen van de bisschoppen die vermeld worden volgen elkaar vrijwel geheel op. Tussen 1150 en 1156 ontbreekt echter bisschop Herman van Horne. Zijn sterfdatum was 31 januari. Omdat de hoek van het eerste blad van de kalender op de plaats waar een toevoeging bij 31 januari verwacht mag worden afgesleten is, is het mogelijk dat deze verwijzing ooit wel aanwezig is geweest.
Ook tussen bisschop Godfried van Rhenen (1178) en Hendrik I van Vianden (1249) is een ‘gat’ aanwezig in bovenstaande opsomming. Wellicht is het zo dat de verwijzing bij 4 juni, waarvan immers alleen nog obiit te lezen is, als enige niet verwijst naar een bisschop, maar naar de Heilige Roomse keizer Koenraad II die op 4 juni 1039 overleden is.
De grote onbekende
De grote onbekende in bovenstaand schema, staat vermeld met als sterfdatum 7 augustus. Het is onduidelijk wie precies bedoeld is met deze notitie. In bisschoppenlijsten of overzichten van kanunniken is geen naam terug te vinden die overeenkomsten met de nog zichtbare letters vertoont. De hand die deze toevoeging schrijft en ook de kleur van de inkt wijken af van de andere nog zichtbare letters van de toevoegingen. De datum zelf kan wel in verband gebracht worden met het kapittel van Sint-Marie. Op 7 augustus 1106 is namelijk keizer Hendrik IV overleden. Hij was degene die waarschijnlijk opdracht gaf de Mariakerk te bouwen. Het is echter niet duidelijk hoe de nog zichtbare letters aan zijn persoon verbonden kunnen worden.
Nieuwe feestdagen
Het handschrift is ook aangepast aan de uitbreiding van kerkelijke feestdagen. Nieuw ingestelde feestdagen kregen een plaats in het handschrift.
Tussen 1262 en 1264 werd Sacramentsdag ingevoerd. In dit handschrift zijn op een apart blad de teksten voor deze dag opgeschreven en dit kleinere blad is in het handschrift ingebonden en vormt nu fol. 80. Het schrift is duidelijk van later datum dan de eigenlijke collectarius en ook de stijl van de initialen is afwijkend.
Een andere later ingestelde feestdag is Maria Visitatie, vermeld in het Gotisch schrift achterin het handschrift. Dit feest wordt voor het eerst genoemd in 1263 bij het Franciscaans kapittel, verspreidt zich als het brevier in zwang komt en wordt door paus Urbanus in 1389 ingesteld voor de gehele Kerk. Voor deze feestdag zijn gebeden te vinden aan het einde van het handschrift (fol. 185v), op een katern met een duidelijk latere hand.
Aan deze ingevoegde bladen is te zien dat de collectarius ruim twee eeuwen na de vervaardiging ervan nog door de kanunniken werd gebruikt.
Gebruikssporen in de marges
Ook in de marges hebben de kanunniken hun sporen nagelaten. Vaak hebben die gebruikssporen betrekking op de gezangen die in het handschrift vermeld staan en is te zien hoe gezangen zich ontwikkeld hebben. Diverse handen vulden de gezangen aan in de marges, soms alleen de teksten en soms zijn de teksten voorzien van neumen, de voorlopers van de huidige muzieknoten. Zo is er een hand die gezangen tussen Kerst en Epifanie met neumen ook voorzag van gerubriceerde letters (fol. 21v, 22r, 22v, 23r, 24r, 24v, 25r, 25v). Een andere hand vulde gezangen aan bij de zondagen na Pinksteren door enkele woorden op één regel en met neumen in de marge te noteren (fol. 81v, 82v, 83v, 84v, 85v, 86v, 87v, 89r, 90v, 92r, 93r, 94v, 95v, 96v, 97v, 98v, 99v, 101r, 101v, 102v, 104r, 105r, 106r). Verder werden bij twee Maria-Tenhemelopneming en Maria-Geboorte gezangen met neumen in de marge geschreven (fol. 133v, 134r, 136v, 137r). Na het bijsnijden van het handschrift heeft een latere hand uit waarschijnlijk de veertiende eeuw deze weer aangevuld. Ten slotte heeft ook iemand bij diverse heiligen gezangen zonder neumen toegevoegd in de marge (fol. 132r, 144v, 145r, 145v, 147r, 147v, 163r, 163v).
De kanunniken hebben in de vastentijd bepaalde gebeden laten vervallen. Dit is in de marges aangegeven op fol. 39v t/m 59r. Bij de meeste weekdagen werden meerdere gebeden vermeld en vaak verviel er minstens één daarvan. Dit werd aangegeven met een doorhaling van (een deel van) de eerste regel van het gebed en de toevoeging in de marge van het woord non (niet).
Klavieren
Om in het handschrift bepaalde passages makkelijk te kunnen vinden zijn er klavieren toegevoegd. Dat zijn kleine handgreepjes aan de lange zijden van de bladen, gemaakt door in de lengte een strookje perkament in te snijden en dat dan via een sneetje door het blad te halen en te voorzien van een knoopje net buiten het boekblok. Er zijn er nog enkele aan de buitenkant van het handschrift zichtbaar, maar wanneer de bladen preciezer bekeken worden, vallen nog meer plaatsen op waar ooit reepjes perkament hebben gezeten, maar waar nu alleen nog een verticaal sneetje zichtbaar is. Deze klavieren – of sporen ervan – zijn te vinden op de volgende plaatsen:
Fol. 16 | Dominica IIII in adventu domini |
Fol. 20 | Sancta nocte, collecta bij vespers |
Fol. 29 | Dominica I post octavum epiphaniae |
Fol. 65 | Dominica I post octavum Paschae |
Fol. 67 | Dominica II post octavum Paschae |
Fol. 69 | Dominica III post octavum Paschae |
Fol. 115 | In kathedra sancti Petri |
Fol. 118 | In annunciatione sanctae Mariae |
Fol. 133 | In assumptione sanctae Mariae |
Fol. 136 | In nativitate sanctae Mariae |
Fol. 146 | Ecce vir sanctus Martini episcopi |
Fol. 151 | In natali apostolorum |
Fol. 163 | De virginibus? |
Fol. 164 | Orationes de sancta cruce |
Fol. 165 | De sancta Maria virginis |
Fol. 169 | Litanie |
Het klavier op fol. 163 valt uit de toon: de andere klavieren staan bij de eerste teksten voor de betreffende dag. Die van fol. 163 valt middenin een dag. De bladen die openvallen bij dit klavier vallen midden in de lezingen en gebeden voor alle maagden, de lezing van de vespers staat op de achterzijde van het linker blad. Misschien is het klavier simpelweg geplaatst zodat hier het grootste deel van de teksten van deze dag openvallen.
Ten slotte
Al deze gebruikssporen laten zien dat het handschrift actief gebruikt is, ook lang nadat het handschrift vervaardigd was. De liturgische ontwikkelingen zijn erin terug te lezen. Het handschrift werd aangepast aan de veranderende praktijk van de kanunniken. Zo is in ieder geval na 1178 de sterfdag van Godfried van Rhenen aan de kalender toegevoegd, misschien is zelfs na zijn sterfdag in 1267 de verwijzing naar Hendrik I van Vianden in de marge van de kalender genoteerd.
Na de canonisaties in de dertiende eeuw van Franciscus en Elisabeth zijn hun namen bijgeschreven in de kalender. In de dertiende eeuw is fol. 80 aan het handschrift toegevoegd met de teksten voor de toen ingevoerde nieuwe feestdag en in vermoedelijk de veertiende eeuw is hetzelfde gebeurd voor het dan ingestelde feest van Maria Visitatie. Waarschijnlijk ook in de veertiende eeuw zijn de teksten van gezangen die bij het bijsnijden van het handschrift afgesneden waren, weer aangevuld. Hieruit kan worden afgeleid dat het handschrift zeker tot in de veertiende eeuw nog in gebruik was. Ook zijn na het bijsnijden van het handschrift de klavieren aangebracht. Die waren per definitie nodig voor het gebruik.
Auteur
Esther van de Vrie, juni 2016