'Epitheta' van Anthoni Smyters

Poeraet in de Poëtenoorlog

Aantekeningen van Pieter Poeraet in de Epitheta uit de Bijzondere Collecties van de Universiteit Utrecht

‘Ei, vrinden, toch: mijn Wijf moet hebben op haer bil. Roemwaerdigh is zij mij in wangunst en trillil.’ Deze merkwaardige opmerking is te vinden in een gedicht van de predikant Pieter Poeraet (1684-1747), in een doorschoten exemplaar van Epitheta, dat zijn bynamen oft toenamen, een werk uit 1620 van Anthoni Smyters (ong. 1545-1625). Poeraets annotaties en toevoegingen maakten onderdeel uit van diens inmenging in de poëtenstrijd, die ging of men in het Latijn of de volkstaal moest dichten, en of men bij dat laatste Vondel als uitgangspunt moest nemen.

Een vermeerdert woordenboek

Aantekeningen van Pieter Poeraet in de voorreden van de Epitheta uit de Bijzondere Collecties van de Universiteit Utrecht

Op de titelpagina van Poeraets exemplaar van Smyters’ Epitheta staat geschreven: ‘vermeerdert door Peter Poeraet’. De predikant vulde het woordenboek een eeuw na verschijnen aan met allerlei trefwoorden en uitbreidingen. Dit is interessant in het kader van het onderzoek naar lezersannotaties, maar ook gezien de achtergrond waartegen Poeraet zijn aantekeningen schreef: de codificatie van het Nederlands. Epitheta was voor Poeraet nog zó van nut, dat hij het aanvullen ervan als levenswerk zag ten gunste van zijn vaderland en moedertaal. Hij wilde dat het boek, mét zijn aantekeningen, ‘een luister’ van onze ‘moederspraeke’ zou zijn (zie de aantekening boven de voorredetranscriptie in Annotated Books Online, scan 17).

Epitheta en taalcodificatie

Toevoeging van Pieter Poeraet aan de Epitheta uit de Bijzondere Collecties van de Universiteit Utrecht

Een epitheton (Grieks voor ‘het toegevoegde’) is een ‘bijvoeglijk naamwoord dat in een vaste combinatie met een zelfstandig naamwoord, vooral een eigennaam, gebruikt wordt ter karakterisering of versiering’ (WNT). Smyters’ Epitheta bevat meer dan 2800 trefwoorden, waarbij bijwoorden worden opgesomd en waar soms een uitleg bij wordt gegeven. Zo worden de woorden ‘ongemanierd’ en ‘onwetend’ gekoppeld aan het woord ‘boer’ (zie ook Van der Sijs 1999, 13). De ondertitel van het boek geeft het doel van het werk aan:

Een boeck, niet alleenlijck bequaem ende dienstlijck voor alle die de poëten-konste beminnen, maer oock om alle andere Nederduytsche compositien te vercieren: met oock korte uutlegginghe van zommige sware namen ende woorden.

De woorden in het boek zijn van nut voor dichters, maar ook voor alle andere tekstschrijvers. Met Epitheta wilde Smyters aan het begin van de zeventiende eeuw een bron voor taalliefhebbers en dichters creëren, een bron die door hen gebruikt kon worden in het opbouwen, verrijken en versieren van de Nederlandse taal. Het woordenboek moest volgens het voorwoord voorzien in bouwstenen ‘tot opbouwinghe onser Nederlandtsche Sprake’. Smyters wilde de nadruk leggen op de schoonheid van de moedertaal. Hij betoogt dat de epitheta daarvoor onontbeerlijk zijn, ze zijn van belang binnen de argumentatie van een gedicht.

Titelpagina van de Epitheta met aantekeningen van Pieter Poeraet uit de Bijzondere Collecties van de Universiteit Utrecht

Poëtenoorlog

Aantekeningen van Pieter Poeraet in de voorreden van de Epitheta uit de Bijzondere Collecties van de Universiteit Utrecht

Smyters’ werk laat zien hoe mensen de verheerlijking van hun eigen taal zochten. In de zoektocht naar de standaardisatie van het Nederlands namen velen de grote schrijvers, Vondel en Hooft, als uitgangspunt. Ook aan het begin van de achttiende eeuw was in de Republiek veel aandacht voor het zoeken naar normen voor een standaardtaal. Er kwamen werken uit als Aenmerkingen over de geslachten der zelfstandige naemwoorden van David van Hoogstraten uit 1700, invloedrijke grammatica’s zoals die van Arnold Moonen uit 1706, en andere taalkundige werken op het gebied van taalnormering. Poeraets aantekeningen in Epitheta passen ook in dit kader, en ze kunnen ook worden gezien in het licht van de Poëtenoorlog (ong. 1711-1716). In deze strijd ging het om dichten in het Latijn versus dichten in de moedertaal, en later om welke literaire voorgangers en welke inzichten nagevolgd moesten worden: Vondel, Hooft of het Frans-classicisme? De strijd was een voortzetting van de Vondel-discussie van Nil Volentibus Arduum, het kunstgenootschap van 1669 (Altena 1986, 10), en Poeraet speelde hierin als recensent van Boekzael van Europe aan de kant van de Vondel-getrouwen een belangrijke rol (Jongenelen 2014).

Poeraet

Pieter Poeraet was predikant in Nederhorst den Berg, maar hij werd in 1730 afgezet uit zijn ambt door misstappen in zijn kerkelijke activiteiten (zie ook Hanou 1988). André Hanou wijt dit voor een groot deel aan Poeraets karakter: hij was trots en wilde zijn fouten niet bekennen. Ook in de Poëtenstrijd streed Poeraet vasthoudend, zowel via de Boekzael als in persoonlijke discussies (bijv. met Jacob Campo Weyerman, zie Jongenelen 2014). Poeraet hield van woordvondsten en het aaneenschakelen van woorden (Epitheta was dus heel bruikbaar), hij stond daar ook om bekend. Weyerman vond echter dat een goede schrijver zijn talent toonde als hij veel in weinig woorden kon uitdrukken (Jongenelen 2014, 19).

Aantekeningen

Aantekeningen van Pieter Poeraet in de Epitheta uit de Bijzondere Collecties van de Universiteit Utrecht

Poeraets standpunten zijn terug te vinden in zijn aantekeningen in Epitheta. Al snel wordt duidelijk dat hij Vondel en Hooft wilde navolgen, omdat hij bij veel trefwoorden allerlei verwijzingen naar Vondel en Hooft toevoegde. Zie bijvoorbeeld bij het trefwoord ‘Abraham’, waar hij op de pagina ernaast (scan 35) schrijft: ‘Der Geloovigen Vader, Vond. Aertsvader, ld. Besp. p. 177.’ Dit is een verwijzingen naar Vondels Bespiegelingen van Godt en Godtsdienst (1662). Naast verwijzingen naar werk van Vondel komen er vele verwijzingen voor naar werken van Hooft, Kiliaen, Willem de Groot (1597-1662), Arnold Moonen, Geeraardt Brandt en Joachim Oudaen. Daarnaast voegde Poeraet veel medische termen toe uit twee medische handboeken die hij gebruikte (nl. Syntagma anatomicum en Anatomia reformata), bijvoorbeeld ‘Onderste buik, abdomen’.

Navolging

In een gedicht voorin het boek roept Poeraet de jeugd, die volgens hem tijd heeft om te dichten, op om ‘de beste lichten’ (Vondel etc.) na te volgen. Zoals David van Hoogstraten in de Poëtenstrijd allerlei edities van werken van Vondeliaanse dichters uitgaf om de dichtkunst te bevorderen, zo wilde Poeraet wellicht met Epitheta een wapen verschaffen in de strijd. Door de vele verwijzingen naar werken van Vondel, Hooft en anderen, zorgde Poeraet ervoor dat een auteur die Epitheta met zijn aantekeningen/toevoegingen gebruikte, als vanzelf de grote schrijvers navolgde.

Verbeteren en aanvullen

Aantekeningen van Pieter Poeraet in de Epitheta uit de Bijzondere Collecties van de Universiteit Utrecht

Ook uit kleine aanpassingen komen standpunten van Poeraet naar voren, zowel in het taaldebat als op religieus gebied. Zo streepte hij de eind ‘n’ van woorden door, alsof hij wilde aangeven: het is geen ‘den’ maar ‘de’, geen ‘beleefden’ maar ‘beleefde’ (bij de letter A, scan 33). Omdat Poeraet een hervormde predikant was, en Smyters was rooms-katholiek, schreef Poeraet ook aanvullingen en verbeteringen vanuit protestantse hoek. Bij ‘Predikanten. Catholijcke, Dienaers des Goddelijcken Woordts, eenvoudighe, gheleerde, zedighe (…) Theologhen, (…) vermaenders, (…), tekst-rijcke’ schreef hij onder andere het volgende in de kantlijn: ‘afgezanten der hervormde kerke (…) gewijden’ (scan 577). Op scan 33 staat een streep door ‘(ghewijden) Pape’ bij het trefwoord ‘Aaron’, en in plaats daarvan staat in de witruimte boven de zin ‘Der Priesteren Zonne’, een uitdrukking van Vondel.

Gedichten

Naast de aanvullingen bij de trefwoorden komen er voor en achter in het boek gedichten voor, waaronder een grafschrift, die betrekking hebben op Poeraets leven (hierin schreef hij ook over zijn vrouw, Kornelia van Breda). Zo kunnen we een gebed lezen, waarin Poeraet God vraagt of hij aan het ‘letterwerken’ mag blijven, hij wil dus graag blijven schrijven. Hierbij merkt hij op dat hij al vaak een ‘slag van letteren’ heeft gevoerd (de Poëtenoorlog!), en dat hij geen ‘ketters’ kan dulden (de andere partij binnen de strijd). In een gedicht over taal en schrijven (scan 7) vangt de taal klanken en letters en deze ‘teemen, rammlen, drillen en strijken, zalven, scherssen, lillen’. Poeraet geeft aan dat hij taal en dichten ‘een merk der Godtheid’ vindt. Hij sluit het gedicht af met het uitspreken van de wens dat zijn werk aan het licht mag komen, en dat het zijn doel is God ermee te eren (scan 9).

Auteur

Karolien de Jager, januari 2017

Toevoeging van Pieter Poeraet aan de Epitheta uit de Bijzondere Collecties van de Universiteit Utrecht