'Synonyma medicinae, abbreviata per Mundinum' van Simon Ianuensis
Medisch raadpleegsysteem met stervenswijsheden
Hs. 694 van de Universiteitsbibliotheek Utrecht is een samengesteld werk met verschillende teksten en overzichtslijsten van geneesmiddelen. Het boek bevat niet alleen medische kennis van autoriteiten, maar blijkt ook een inventief hulpmiddel bij het opzoeken van geneesmiddelen. En mochten de geneesmiddelen toch niet hun werk doen, dan blijkt het handschrift door aantekeningen van vrome nonnen ook nog wat stichtelijke wijsheden te bieden voor de aankomende dood. Het handschrift biedt daardoor voor ieder wat wils, een breed inzetbaar naslagwerk op de ziekenafdeling.
Medisch werk van onschatbare waarde
Op de eerste 169 bladzijden van dit samengestelde boek is de Synonyma medicinae, abbreviata per Mundinum gekopieerd. De Synonyma medicinae (ook wel de Clavis sanitationis, de ‘sleutel der genezing’ genoemd) zijn in de tweede helft van de dertiende eeuw geschreven door Simon van Genua, die subdiaken en lijfarts voor paus Nicholaas IV (1288-1292) was. Dertig jaar lang verzamelde en raadpleegde hij werken om de Synonyma te kunnen schrijven, waaronder ook werken die verloren zijn gegaan. Omdat hij hiernaar verwijst en eruit citeert, zijn kopieën van de Synonyma van onschatbare waarde om meer kennis te vergaren over deze verloren handschriften. De versie in dit handschrift betreft een verkorte bewerking door een professor in de geneeskunde uit Padua, Mundinus Friuliensis (stierf ca. 1340).
Inventief zoeksysteem
Vanaf pag. 174 vinden we de Synonyma apothecariorum, een lijst met farmaceutische synoniemen in het Latijn en het Nederlands. Deze lijst bevat vrijwel alle geneesmiddelen die in die tijd veelvuldig in apotheken werden gebruikt. Omdat genezende middelen verschillende synoniemen kunnen hebben, heeft men met deze lijst een inventief raadpleegsysteem bedacht. De eerste lijst van deze Synonyma apothecariorum sorteert alle vreemde synoniemen voor een bepaald middel als groep bij elkaar, op alfabetische volgorde. Deze groepen worden vervolgens doorlopend genummerd.
Als voorbeeld kunnen we de plant galgaen (galigaan) op pag. 203 nemen, waarvoor het eerst genoemde synoniem in het Hs. 694 cypperus babilonicus is. Hierdoor valt deze groep onder de letter C en is hier als achtste genummerd. Dit ziet er als volgt uit:
Wanneer een apotheker zoekt op het woord slonelan, vindt hij op pag. 243 in de Latijnse woordenlijst de referentie C, met het getal 8. In de eerste lijst valt dan te zien dat het gaat om galgaen. Maar ook andersom werkt dit zoeksysteem goed. Mocht de apotheker willen weten welke synoniemen er bestaan voor galgaen, dan valt er in de Middelnederlandse woordenlijst op pag. 216 bij galgaen ook de referentie C 8 te vinden. Zo zijn alle synoniemen in beide talen makkelijk naar elkaar te herleiden.
Verzuchtingen over de dood
In Hs. 694 zijn verschillende eigendomskenmerken te vinden. Zo staan er op pag. 172 en 173 twee korte teksten met de aantekening "In Bethania". Men vermoedt hierdoor dat het handschrift door een medicus is geschreven en in het Sint Maria Magdalena in Bethanië klooster te Amsterdam is gebruikt op de ziekenafdeling (Stooker & Verbeij 1997, 272).
Beide teksten bevatten verzuchtingen over de dood en zijn een samenraapsel van losse passages uit verschillende werken. Op pag. 172 vinden we delen uit Carmen Paraeneticum ad Rainaldum van Pseudo-Bernard van Clairveaux en de Flores Pereuntes. Deze teksten draaien allebei om het sterfelijke aspect van het leven.
De tekst op pag. 173 bevat een passage uit het traktaat Cordiale de quattuor novissimis van Gerard van Vliederhoven. Dit traktaat behandelt de vier laatste zaken die een mens bij het naderend einde niet uit het oog mag verliezen: de dood, het oordeel, hel en hemel. Hij schreef het waarschijnlijk in Utrecht in het vierde kwart van de veertiende eeuw (Warnar 2005, 131). De nonnen op de ziekenafdeling in het Bethaniën klooster vonden deze stichtelijke teksten klaarblijkelijk van belang in een medisch werk, aangezien niet iedere patiënt de mazzel had een ziekte te overleven. Met soortgelijke stichtelijke wijsheden over de dood, had de zieke in ieder geval weer zijn christelijke principes voor ogen.
Bijdrage aan de Utrechtse collectie
Het handschrift is in een latere periode tevens onderdeel geweest van de collectie van Everard van de Poll (stierf 1602), advocaat van het Hof van Utrecht en landsadvocaat. Zijn collectie ontstond door zowel aankoop als door schenking. Hij ontving van onder andere Hugo de Groot en Justus Lipsius zelfgeschreven exemplaren van hun werk en kocht veel boeken via zijn oom, Floris Thin. Tevens had Everard een aantal boeken in zijn bezit uit Utrechtse kloosterbibliotheken, die aan de inbeslagname van deze bibliotheken ontsnapt waren. Van de Poll bestemde zijn boekencollectie aan de stad Utrecht, waardoor ze in de Stadsbibliotheek (de latere Universiteitsbibliotheek) terecht kwamen. Hierdoor groeide de collectie van de Stadsbibliotheek van ca. 600 tot ca. 1400 à 1600 banden. Hs. 694 heeft daarmee dus een rol gespeeld in een omvangrijke groei in de Utrechtse collectie.
Auteur
Femke van Hilten, augustus 2017