'Sacramentarium' (fragment)

Het sacramentarium van Odilbald?

Met de komst van Willibrord en zijn volgelingen naar de Lage Landen in 690 werd Utrecht het kerkelijke centrum van de regio. Vanuit Utrecht werden grote delen van de Lage Landen en aangrenzende gebieden gekerstend. Uit deze tijd zijn er maar enkele handschriften overgeleverd. In 2011 is daar een nieuw exemplaar bijgekomen. Het gaat om twee halve bladen van een negende-eeuws sacramentarium, dat in meerdere opzichten bijzonder was. Het was waarschijnlijk gemaakt voor de Utrechtse bisschop Odilbald (ca. 870-898).

Recyclen op zijn middeleeuws

Net als tegenwoordig werden in de middeleeuwen overbodige dingen weggegooid of gerecycled. Zo ging het ook met boeken. Als er nieuwe boeken moesten worden ingebonden, dan gebruikte men vaak restanten perkament afkomstig van oude handschriften als schutbladen. Zo ook de twee halve bladen die zijn ingebonden in een vijftiende-eeuws handschrift van de Paulusabdij te Utrecht (Hs. 163). Dat het uit die bibliotheek kwam, is te zien aan de stempelband en op het bezitskenmerk dat overdwars op het schutblad staat; Liber monasterii sancti Pauli in traiecto inferiori ('Boek van het klooster van Sint Paulus in Utrecht'). De twee halve bladen vormen samen de enige overblijfselen van wat ooit een sacramentarium is geweest, dat zich bevond in de bibliotheek van de Paulusabdij (Jaski 2011).

Handschrift 163, bezitskenmerk "Liber monasterii Sancti Pauli in traiecto inferiori"
Liber monasterii Sancti Pauli in traiecto inferiori

De mis

Een sacramentarium is een boek voor een priester met daarin de teksten nodig voor de eucharistieviering – de viering van het sacrament in de katholieke kerk rondom het Laatste Avondmaal. Hierin deelde Jezus brood en wijn met de apostelen, zeggende dat het zijn lichaam en bloed waren. Om Jezus te gedenken werd dit ritueel herhaald, na verloop van tijd ’s zondags en op feestdagen tijdens de eucharistieviering. Dit wordt ook wel de mis genoemd, naar de Latijnse woorden van de priester aan het einde van de bijeenkomst: Ite, missa est (‘Gaat heen, dit is de wegzending’).

Drie boeken voor de mis

Tijdens de mis moest de priester weten welke gebeden hij moest bidden, welke teksten uit de heilige schrift en heiligenlevens hij moest voordragen, en welke gezangen er moesten worden gezongen. Bepaalde gebeden en gezangen kwamen in iedere mis weer terug, maar er waren ook gebeden, lezingen en gezangen die waren aangepast, bijvoorbeeld omdat er tijdens de mis een bepaalde martelaar of heilige werd herdacht, of er een speciale mis werd gevierd, zoals bijvoorbeeld bij Kerst, Pasen of Pinksteren, of de feestdag van een lokale heilige, zoals Willibrord in het bisdom Utrecht. In de vroege middeleeuwen gebruikte een priester normaliter drie verschillende boeken voor de wisselende gebeden, lezingen en gezangen, respectievelijk een sacramentarium, lectionarium en graduale. Twee of drie daarvan werden soms in één band gebonden, maar sommige konden ook weer uit meerdere volumes bestaan.

Inhoud van het sacramentarium

  De per mis wisselende gebeden waren rond de negende eeuw:

  • het gebed van de dag (collecta ‘de collecte; gemeenschappelijk gebed’)
  • het gebed voor het offertorium, het aanbieden van het brood en de wijn aan God (de super oblata ‘over het offer’)
  • de prefatie (praefatio) die het eucharistisch gebed inleidt (alleen bij een speciale mis).
  • het gebed na de communie (de (oratio) ad complendum ‘(gebed) bij het volbrengen’).

De gebeden hielden gewoonlijk inhoudelijk verband met elkaar. Ze eindigden met het ook nu nog gangbare Per Dominum nostrum Jesum Christum, qui tecum vivit et regnat in unitate Spiritus Sancti, Deus, per omnia saecula saeculorum (‘Door onze Heer, Jezus Christus, Uw Zoon, die met U leeft en heerst in de eenheid van de Heilige Geest in de eeuwen der eeuwen’).

Het lectionarium en het graduale

In een lectionarium werden de wisselende lezingen gegeven: uit de evangeliën; de brieven en handelingen van de apostelen; en uit heiligenlevens. Deze drie onderdelen konden ook in aparte handschriften worden verzameld. In het graduale waren de wisselende gezangen verzameld, die vanaf ongeveer de tiende eeuw konden worden voorzien van eenvoudige muzieknotatie (neumen). In deze periode werd er op een manier gezongen die wij nu omschrijven als Gregoriaans. De gezangen voor het koor werden bijeengebracht in een antifonarium, zo genoemd omdat de koren antifoon (met ‘tegen-stem’) zongen, d.w.z. om beurten.

De Gregoriaanse mis

Tussen 784 en 791 verzocht Karel de Grote aan paus Hadrianus om een sacramentarium dat als voorbeeld kon dienen voor de uniformering van de eucharistieviering in zijn rijk. Het verzonden handschrift was toegeschreven aan paus Gregorius de Grote (†604), en de traditie die het vertegenwoordigt staat daarom bekend al het Gregorianum. Het sacramentarium voldeed echter niet helemaal, vandaar dat er al snel elementen van de al bestaande tradities in het Frankische rijk aan werden toegevoegd. Deze tradities stonden in het zogenaamde Gelasische sacramentarium, omdat het (foutief) werd toegeschreven aan paus Gelasius (†496). Tevens voegde Benedictus van Aniane (†821) aan het Gregorianum een supplement toe, waarvan de lezingen in de loop der tijd in de tekst zelf werden geïntegreerd. In het midden van de negende eeuw waren er sacramentaria in omloop die de Romeinse en Frankische tradities met elkaar verenigden, het zogenaamde Gregorianum mixtum. Hierbij werden soms ook de lezingen van het supplement bij de gebeden gevoegd. Het Utrechtse fragment is een exponent van deze ontwikkeling.

Eerste onderzoeken

De schutbladen in Hs. 163 wordt voor het eerst genoemd door Frans Ketner (1953), aan wie vooral de vroege datum opviel. Het werd daarna opgenomen in de lijst van vroeg-middeleeuwse liturgische handschriften van Klaus Gamber (1968, p. 522, nr. 1386). Hier staat het te boek als een antifonaal-sacramentarium, dat door de expert Bernard Bischoff wordt gedateerd in het derde kwart van de negende eeuw, en afkomstig uit Reims. Er wordt op gewezen dat de eigenlijke tekst van het sacramentarium wordt voorafgegaan door de gezangen (vaak alleen de beginregel). In de lijst van Peter Jeffery (1983, 321) wordt het genoemd als het oudste voorbeeld van een sacramentarium met integrale zangteksten. Een meer gedetailleerde analyse werd niet verricht.

Tekstuele analyse

In 2009 onderzochten Desiree Scholten, Bart Selten en Nike Stam het fragment voor de cursus ‘Het handgeschreven boek’. Zij legden een tekstueel verband met het Leofric Missaal (ca. 900). Een jaar later onderwierp Evina Steinová het fragment aan een uitgebreide tekstuele analyse (zie Steinová 2012; haar transcriptie is te vinden hier in Yoda), waarin zij het vergeleek met de teksten van een aantal sacramentaria uit dezelfde periode. Zij stelde vast dat de gebeden (voor 3, 6, 10, 12, 13 mei) behoren tot het Gregorianum mixtum. De basis is het Gregorianum (cf. Deshusses 1971, 216-219, §§485-496), maar op 12 mei wordt bijvoorbeeld de sterfdag van Pancratius, Nereus en Achilleus gevierd, wat uit het Gelasium stamt. Ook zijn twee lezingen uit Benedictus’ supplement aan de gebeden toegevoegd.

Een connectie met Saint-Amand?

Uit het onderzoek van Steinová, een paleografische analyse, en een studie naar de ontwikkeling van sacramentaria met toegevoegde gezangen in de marge, kwam regelmatig een connectie met Saint-Amand naar voren. Dit klooster nabij Doornik produceerde liturgische handschriften voor het noorden van Frankrijk en daarbuiten. Als het fragment inderdaad uit dat klooster kwam (dat banden had met Reims), en (afgaande op de datering van Bischoff) in ca. 850-875 was vervaardigd, dan deed zich een interessante mogelijkheid voor (zie Jaski 2011, 117-8). In 866 stierf bisschop Hunger van Utrecht, en volgens een bron uit Saint-Amand werd de abt van het klooster, Alfried, aangesteld als de nieuwe bisschop. Hij wordt niet vermeld in Utrechtse bronnen, en het is derhalve niet zeker of hij daar ooit is aangekomen. Uit deze periode van invallen van de Vikingen zijn de bronnen echter niet altijd zo informatief.

Nieuwe ontdekkingen

De bovenstaande hypothese hangt sterk af van de datering van het fragment aan de hand van de kenmerken van het Karolingische schrift. In het fragment zijn de dagen en de namen van de feestdagen geschreven in een capitalis rustica, de teksten (gebeden en lezingen) in een Karolingische minuskel, en de gezangen die daaraan voorafgaan in een kleinere versie daarvan, geschreven door dezelfde hand. Deze hand is elegant en distinctief, en na verder onderzoek bleek dat deze hand ook Cambridge, Corpus Christi College, Ms. 272, heeft geschreven. Dit handschrift staat bekend als het Achadeus Psalter, in 883/4 vervaardigd voor een graaf uit Reims (Koehler en Mütherich 1999, 200-6; Tafeln 174-8; zie ook Van der Horst et al. 1996, 107 fig. 26).

Het sacramentarium van Odilbald?

Deze ontdekking zet de Alfried-hypothese op losse schroeven, want het uitgangspunt moet zijn dat het fragment in of rond de jaren 880 in Reims werd geschreven, waarschijnlijk voor iemand van status, bijvoorbeeld een (aarts)bisschop of abt. Dit geldt ook voor de sacramentaria onderzocht door Steinová. Aangezien het sacramentarium uiteindelijk in de Paulusabdij terecht is gekomen, ligt het voor de hand te veronderstellen dat het gemaakt was voor iemand uit Utrecht. En dan kom je vanzelf uit bij Odilbald, bisschop van Utrecht van ca. 870 tot zijn dood in 898. Natuurlijk zijn er ook andere manieren waarop dit fragment uiteindelijk in een handschrift uit de bibliotheek van de Paulusabdij terecht kan zijn gekomen, maar zonder indicaties die daarop wijzen, is de Odilbald-hypothese het beste uitgangspunt.

Odilbald in Deventer

Als dit wordt geaccepteerd, dan is voor te stellen dat het sacramentarium werd vervaardigd nadat keizer Karel de Dikke de Vikingen in 885 uit de Lage Landen had verdreven. Sedert 857 zetelde de bisschop van Utrecht noodgedwongen in Odiliënberg  (nabij Roermond). In 885 of kort daarop koos Odilbald Deventer als zijn residentie (Van Vliet 2002, 151). Dit is wellicht het moment geweest dat er een nieuw sacramentarium voor Odilbald werd besteld in een van de meest gerenommeerde centra voor het vervaardigen van prestigieuze handschriften, Reims.

Een bijzonder sacramentarium

Wat het fragment mede zo bijzonder maakt, is dat de gezangen zijn geïntegreerd met de gebeden. De gezangen zijn vermoedelijk ontleend aan een graduale. Vanaf het midden van de negende eeuw zijn er handschriften overgeleverd waarin de gezangen in de marge zijn toegevoegd, en deze komen uit centra in het noorden van het Frankische rijk, zoals Saint-Amand, of het midden, in het bijzonder Tours. Er zijn slechts twee voorbeelden in de negende eeuw waar de gezangen zijn geïntegreerd met de gebeden: het Utrechtse fragment en een handschrift dat nu uiteen is gevallen en te vinden is op twee plaatsen: Tours, Bibliothèque municipale, Ms. 184 en Parijs, Bibliothèque nationale, Ms. lat. 9430. Als geheel wordt dit handschrift gedateerd aan het einde van de negende eeuw (Tu 1 in Deshusses 1979), en werd het vervaardigd voor de abdij van Sint Maarten te Tours. Het gaat terug op het sacramentarium dat Alcuin (abt van Tours, 796-804) samenstelde. Ook in het Tourse handschrift worden drie schriften gebruikt (Rand 1929, I, 164 §135, en I, afb. CXLVIII, fol. 6v). Qua qua lay-out komt het dus sterk overeen met het Utrechtse fragment. Tegelijkertijd slaat het Utrechtse fragment inhoudelijk een brug met de sacramentaria uit het noorden van Frankrijk, die de gezangen gewoonlijk toevoegen in de marge.

Nieuw onderzoek

De ontwikkeling waarin het sacramentarium, lectionarium en graduale werden bijeengevoegd in een missaal wordt doorgaans gesitueerd in het noorden en midden van Italië in de achtste en negende eeuw (cf. Jeffery 1983, 321). Het gaat om de ‘plenaire missalen’, de complete missalen, die echter in die periode geen navolging vonden in de rest van Europa. In het midden en noorden van Frankrijk (Tours, Saint-Amand, Reims, enz.) werden sacramentaria wel aangevuld met gezangen en lezingen. Het Utrechtse fragment is samen met het Tourse handschrift het vroegste voorbeeld van een sacramentarium waarbij de gezangen geïntegreerd werden met de gebeden. Het is een luxe handschrift, maar ook praktisch ingesteld, en klaarblijkelijk bedoeld voor de ‘export’. Daarmee werpt het een nieuw licht op de ontwikkeling in het Frankische rijk van het sacramentarium tot het missaal. Deze ontwikkeling moet nog nader in kaart worden gebracht (vgl. Palazzo 1998, 56 noot 117), maar vast staat wel dat dit ene blad in een handschrift uit de Paulusabdij daarbij een rol van betekenis zal spelen – of het nu gaat om het sacramentarium van Odilbald of niet.

Auteur: Bart Jaski, 2012