'Metamorphosis' van Merian
Van rups tot vlinder
Maria Sibylla Merian (1647-1717) was gebiologeerd door de bijzondere levensloop van rupsen en vlinders. In 1705 culmineert die fascinatie voor hun wonderlijke metamorfoses in het wonderschone boek over de vormen en gedaanteverwisselingen van tropische insecten in Suriname: Metamorphosis insectorum Surinamensium.
Van 1699 tot 1701 maakt Merian samen met haar jongste dochter een studiereis naar Suriname. Vanuit Parmubo, het huidige Paramaribo, reist ze langs de Surinamerivier naar de vroegere plantages van de Labadisten. Vanuit deze plantages onderneemt ze haar trektochten in het oerwoud, langs de oevers van rivieren en door moerassen en steppen, om zo veel mogelijk onderzoek naar de inheemse insecten te doen. Terug in Amsterdam werkt ze haar tekeningen en notities uit en in 1705 verschijnt Metamorphosis insectorum Surinamensium. Behalve illustraties van vlinders en rupsen kent dit boek ook afbeeldingen van mieren, spinnen, amfibieën en reptielen.
Planten benoemen met Caspar Commelin
Van de zestig fraaie afbeeldingen in de Metamorphosis graveert ze er zelf drie, de overige worden door Jozef Mulder, Pieter Sluyter en Daniel Stoopendael vervaardigd. Het inkleuren van de afbeeldingen doet ze zelf, geassisteerd door haar twee dochters. Bij het benoemen van de planten krijgt ze assistentie van de botanicus Caspar Commelin, beheerder van de Amsterdamse Plantentuin. De zoölogische beschrijvingen zijn haar eigen werk, waarbij ze waarschijnlijk haar bevindingen toetst aan de publicaties van haar tijdgenoten, de in insecten gespecialiseerde zoöloog Jan Swammerdam en de uitvinder van de microscoop en eerste ‘microbioloog’ Antoni van Leeuwenhoek. In het Nederlands en in het Latijn verschijnen uitgaven, waarvan de oplage ongeveer zestig exemplaren telt. Merian draagt zelf het niet geringe financiële risico van deze uitgaven. Uitgever Gerard Valk treedt op als commissionair van het impressum.
In spiegelbeeld
In 1719 verschijnt bij Johannes van Oosterwyk een tweede druk met 72 platen van zowel de Latijnse als de Nederlandse versie. Vele uitgaven, ook in andere talen, volgen. Er bestaan ook exemplaren en losse platen met de afbeeldingen in spiegelbeeld. Merian vervaardigt deze vermoedelijk door de nog natte afdruk van de oorspronkelijke kopergravure tegen een schoon vel papier te persen, zodat er een ‘tegendruk’ in spiegelbeeld ontstaat. De techniek van tegendrukken is zeer zeldzaam. Hierbij missen normaal gesproken de door de koperplaat achtergelaten ‘moet’ in het papier en de lijnen zijn zachter. Bij het maken van een tegendruk is het wel zaak om eventuele teksten en nummering bij het persen af te dekken, omdat die anders in spiegelbeeld tevoorschijn zouden komen. Dat dit niet altijd goed gaat, bewijzen de afbeeldingen 42 en 49 in het hier gedigitaliseerde exemplaar. Hierop zien we de vermeldingen van de graveurs inderdaad in spiegelbeeld! Het Utrechtse exemplaar is een vrij zeldzame tegendruk, omdat het een kleine oplage had en waarvoor destijds meer betaald moest worden. Alleen afbeelding 18, met de mieren en vogelspinnen, betreft een 'normale' koperdiepdruk. Het merkwaardige is echter dat de afbeeldingen 3 tot en met 12, 14 en 37 een 'moet' in het papier hebben. Mogelijk dat er bij het persen van de natte afdruk gebruik is gemaakt van een plaat om extra druk uit te oefenen?
Nogal wat vergissingen
In haar boeken beeldt Merian telkens de rups en de bijbehorende vlinder af, samen met de plant waar ze op gedijden. Voor wat betreft de determinatie van de Europese vlinders blijkt ze dit geheel foutloos te hebben gedaan. Helaas bevat de Metamorphosis nogal wat vergissingen en is niet altijd de juiste vlinder bij de juiste rups geplaatst. Mogelijk waren de onderzoekmonsters tijdens de terugreis uit Suriname door elkaar geraakt. Daar komt bij dat Merian ziek terugkeerde uit de tropen.
De erfenis van Maria Sybilla Merian
Merian leverde met haar botanische boeken een belangrijke bijdrage aan de entomologie. Mede dankzij haar werk stapte men geleidelijk aan af van het idee van spontane generatie: rupsen bleken in het geheel niet te ontstaan uit dode materie. Met haar nauwkeurige levensbeschrijvingen van de insecten maakte Merian dit onomstotelijk. Behalve in haar wetenschappelijke verdiensten leeft ze echter ook voort in andere zaken. Zo sierde haar beeltenis vroeger het Duitse bankbiljet van 500 Mark. Ook is in het Nederlands een vlinder naar haar vernoemd, de meriansborstel, afkomstig uit een fraaie en sterk behaarde rups. En door plaat XVIII van de Metamorphosis, met daarop enkele spinnen, is Merian wellicht indirect verantwoordelijk voor de naam ‘vogelspin’. De illustratie toont onder meer een grote spin, die een vogeltje heeft gevangen. De bijbehorende tekst spreekt van ‘Colobritges’, verwijzend naar kolibries. De ongelukkige kolibrie op de plaat onderging uiteindelijk een onvrijwillige metamorfose…
Wie is Maria Sibylla Merian?
Merian is de dochter van de Duits-Zwitserse schilder, graveur en uitgever Matthäus Merian de Oude (1593-1650) die in Frankfurt woont. Zij is pas drie jaar oud wanneer haar vader overlijdt. Merians moeder hertrouwt met de kunstschilder Jacob Marrel (1614-1681), die een jaar tevoren vanuit Utrecht naar Frankfurt was verhuisd om daar een kunsthandel en atelier te beginnen. Hij specialiseert zich in stillevens met bloemen en vruchten, kunst die toen steeds meer in de mode kwamen.
Gedegen teken- en schildersopleiding
Op aandringen van haar stiefvader krijgt Merian vanaf haar elfde jaar een gedegen teken- en schildersopleiding. Als onderwerpen kiest ze bij voorkeur bloemen en insecten. Ze ontdekt dat uit rupsen vlinders ontstaan via de gedaanteverwisseling tot pop of zijdecocon en dat elke soort rups op een bepaalde plant zijn voedsel vindt. Ze maakt tekeningen waarop de rupsen zoveel mogelijk met hun soortspecifieke voedsterplant, de eigen cocon of pop en de eruit komende vlinder staan afgebeeld. Vanaf 1675 verricht ze systematisch onderzoek op dit gebied.
In 1665 trouwt Merian met de kunstschilder Johann Andreas Graff (1636-1701). Ze krijgen twee dochters. Ze wonen met hun gezin in Neurenberg, waar Merian zeer veel tekent en schildert. Ook zet ze hier haar entomologisch onderzoek voort. Ze bereidt zelf kleurstoffen uit planten en ze weet watervaste verfsoorten te verkrijgen, waarmee ze textiel beschildert. De versieringen die ze zo aanbrengt verkleuren niet en trekken door de stof heen, zodat aan beide zijden een even duidelijke afbeelding ontstaat.
Naam maken vanuit Utrecht
Merians bloementekeningen worden veel gevraagd als borduurvoorbeelden. Haar stiefvader, die inmiddels weer terug in Utrecht is, verkoopt haar werk in zijn kunsthandel. Merian begint dus in die periode vanuit Utrecht naam te maken in Nederland.
Rariteitenkabinetten
Tussen 1675 en 1680 verschijnt in Neurenberg haar driedelige bloemenboek en in 1679 het eerste deel van haar werk over het voedsel dat van de Europese rupsen eten en hun gedaanteverwisseling. De beide latere delen verschijnen in 1683 in Frankfurt en postuum in 1717 in Amsterdam. Vermoedelijk in 1685, na het mislukken van haar huwelijk, neemt ze met haar moeder en dochters haar intrek in de Labadistenkolonie – een religieuze commune – in het Friese dorp Wiuwert (Wieuwerd). Kort daarvoor woonde ook de befaamde theologe en taalkundige Anna Maria van Schurman hier. In 1690 gaat Merian in Amsterdam wonen, waar ze in contact komt met burgemeester mr. Nicolaas Witsen en andere notabelen, die haar hun toen zo geliefde ‘rariteitenkabinetten’ tonen.
Auteur
Loes Kuiper-Brussen
(redactie Marco van Egmond en Petra Davids, juli 2020)