Martinellus (Hs. 122)

Muziek tussen de regels door

In Utrecht zijn verschillende handschriften gemaakt die we een ‘Martinellus’ noemen. Een Martinellus is een handschrift waarin meerdere geschriften over Sint-Maarten verzameld zijn. Hs. 122 is de oudste Martinellus in de Universiteitsbibliotheek Utrecht (UBU) en is in de late elfde of vroege twaalfde eeuw geschreven. Waarschijnlijk komt het oorspronkelijk uit de Domkerk (Van der Horst 1989, 3). Er is nog een twaalfde-eeuwse Martinellus uit de Domkerk, UBU Hs. 124. Hs. 122 is echter een verzamelhandschrift (convoluut) waarvan de Martinellus het oudste onderdeel is. Naast geschriften over Sint-Maarten vinden we ook de verhalen over andere heiligen binnen de band van Hs. 122, met name over Willibrord en Barbara, die later zijn toegevoegd.

De verdeling van de handen

Het feit dat er verschillende teksten uit verschillende handschriften zijn samengevoegd valt aan een aantal dingen te merken. Zo zijn bijvoorbeeld de folio’s 75v en 76r onbeschreven gelaten en is het katern hier ingekort. Het gedeelte erna begint met nieuwe katernsignatuur op fol. 83v. Verder lijkt het erop dat het handschrift teksten bevat van in totaal vijf verschillende handen (vgl. Van der Horst 1984, 163).

  • Hand 1: Sulpicius Severus, Vita sancti Martini (fol. 1v-22r), Sanctus Martinus, Liber de Trinitate (fol. 22r-23r), Gregorius Turonensis, Sermones IV de transitu sancti Martini (fol. 23r-26v), Sulpicius Severus, Epistolae III (de eodem argumento) (fol. 26v-31v), De transitu sancti Martini (fol. 31v-33v), Sulpicius Severus, Dialogi III sive vitae sancti Martini liber II-IV (fol. 33v-68v), Vita sancti Briccii (fol. 68v-70r).
  • Hand 2: Sermo in festivitate omnium sanctorum (fol. 70v-75r).
  • Hand 3: Alcuinus, Vita sancti Willebrordi (fol. 76v-97v).
  • Hand 4: Beda Venerabilis, Homiliae II in vigilia Sancti Andreae apostoli et in vigilia apostolorum Petri et Pauli (fol. 97v-104r), De sancta Trinitate (fol. 104r-109v).
  • Hand 5: Passio sanctae Barbarae virginis (fol. 110r-112r), Historia beatae Barbarae virginis (fol. 112r-113r).

De handen 1 en 2 lijken zeer veel op elkaar en hetzelfde geldt voor de handen 3 en 4. De manier waarop de teksten verdeeld zijn over de folio’s doet vermoeden dat de teksten van handen 1 en 2 in dezelfde tijd schreven, alsmede 3 en 4 (wellicht iets later), en waarschijnlijk in hetzelfde scriptorium. Hand 5, vanaf de Passio S. Barbara, wijkt met het Gotische schrift uit de dertiende eeuw duidelijk af van de eerdere handen, die schrijven in een Laat-Karolingisch schrift dat al wat neigt naar het Pregotisch. Hand 4 valt zelfs als Pregotisch aan te merken.

Gezangen met en zonder muzieknotatie                                                                           

Een interessant onderdeel van dit handschrift zijn de responsoria. Een responsorium is een gezang dat door middel van vraag en antwoord uitgevoerd wordt: de cantor (voorzanger) zingt een regel voor en het koor antwoordt met de volgende regel. In dit handschrift vinden we responsaria in de marges van de Sermo in festivitate omnium sanctorum (Allerheiligen, fol. 70v-75r). De regels zijn niet volledig uitgeschreven en zijn daarom alleen te gebruiken als geheugensteun. Naast een geheugensteun voor de woorden zien we hier ook een geheugensteun voor de melodiegang: boven de woorden zijn namelijk neumen geschreven. Neumen zijn tekens die nog voor de uitvinding van de notenbalk gebruikt werden om verschillende tooncombinaties weer te geven. De responsaria van de Allerheiligen tekst zijn ook terug te vinden als onderdeel van het antifonarium UBU Hs. 406 van het Mariakapittel, waar ze allemaal (al dan niet volledig) op fol. 190v staan (zie Downey 1997, 84-85). Dat geldt niet altijd voor de bijbehorende versikel (versus), die in Hs. 122 meestal afwijkt van die in Hs. 406 op het responsorium volgt.

Als eerste muzieknotatie in Hs. 122 zijn de eerste woorden van het responsorium Benedicamus en de versikel Benedic[tus es] op fol. 71r, genoteerd in de marge waar de eerste lezing (lectio) ophoudt en de tweede begint. Dit gaat zo door tot en met het einde van de zesde lezing op fol. 75r, waar in de marge de eerste woorden van het responsorium Isti sunt sancti en de versikel Tradiderunt co[rpora sua] staan. Dit alles is toegevoegd ten tijde van (en misschien wel door) de schrijver van de hoofdtekst. Deze muzieknotatie, hoe summier ook, behoort daarmee tot de oudste die in de Noordelijke Nederlanden is overgeleverd.

Een tweede sectie met gezangen staat aan het einde van de Passio S. Barbara (fol. 112r-113v), dit keer enkel met tekst. De titel vertelt ons dat het begint met de gezangen voor de vespers, als eerste de antifoon Barbara virgo Dei virtute probata. Het geheel eindigt met de gezangen voor de metten, met O virgo cuius magna devotio. In Hs. 406 is er maar een enkel gezang voor Barbara te vinden, ook toegevoegd in de dertiende eeuw (fol. 228r). Hiermee krijgen we dus meteen een aanwijzing over hoe deze teksten in Utrecht in de liturgie opgenomen en gebruikt werden.

Liturgisch gebruik

De liturgische aantekeningen in de marge geven aanvullende aanwijzingen over hoe de teksten gebruikt werden (fol. 7r-11r, 25v-26v, 91r-93v en 96v-97r, 110r-111v). Op fol. 94r wordt doorverwezen naar het volgende gedeelte van de tekst om te lezen, drie folio’s verder. Aantekeningen zoals deze vertellen ons dus ook iets over het leven en het liturgische gebruik van het handschrift. De betekenis van aantekeningen in de marge zoals sterretjes en strepen en notities in potlood zoals te vinden op fol. 20v is niet altijd duidelijk, maar duiden eveneens op langdurig en intensief gebruik van het handschrift.

Hs. 122, fol. 76v: het begin van de Vita Sancti Willibrordi

In de vijftiende eeuw zijn deze onafhankelijke teksten waarschijnlijk samengebonden in de huidige band (Van der Horst 1989, 3). We zien nog tekenen van dit proces doordat sommige folio’s bijgesneden zijn. Waarschijnlijk zijn de oudere folio’s bijgesneden op het formaat van de Passie van Barbara, aangezien in dit gedeelte van het handschrift de prikgaten en sommige marginale opmerkingen van de schrijver zelf nog te zien zijn. Degene die de onderdelen heeft samengevoegd, deed dat waarschijnlijk omdat hij ze bij elkaar vond passen. Sommige connecties zijn ook goed te herkennen: zo passen de Martinellus en de Vita S. Willibrordi goed bij elkaar. Willibrord stond in de middeleeuwen ook al bekend als degene die de eerste kerk in Utrecht aan Sint-Maarten gewijd had (Broer en De Bruijn 1995, 37-41). Deze latere toevoeging aan de Martinellus kan dus goed verklaard worden.

Een tekst die op het eerste gezicht niet goed te verklaren valt is het Leven van Barbara. Er lijkt geen duidelijke connectie tussen Barbara en Sint-Maarten te zijn. Sint-Maarten was gedurende de middeleeuwen en daarna blijvend geliefd dankzij zijn rol als beschermheilige van Utrecht, Barbara werd echter pas in de latere middeleeuwen populair (Lockwood, 1953). Zo was er een Sint-Barbara kapel en klooster in Utrecht en weten we dat in de veertiende eeuw er al een altaar in Oudmunster aan haar was gewijd (Utrechts Archief, toegang 223 (Kapittel van Oudmunster te Utrecht), 4.6.4.2.2: Vicarie op het St. Barbara-altaar). In de vijftiende eeuw is ook het Sint-Barbara gasthuis gesticht. Dit handschrift is dus nog ouder dan onze documentatie voor het gasthuis en het altaar. De relatie tussen de teksten in Hs. 122 zou dan voort kunnen komen uit de populariteit van deze heiligen.

Auteur:

Jackie Burema

Wilt u meer weten over wat Bijzondere Collecties kan betekenen voor uw onderwijs en onderzoek? Bekijk dan onze pagina over advies en ondersteuning.