Artikel 11 – Onschuldig

Bij de viering van 60 jaar UVRM in Londen in 2008 (foto: Jim O'Donnell)

Artikel 11

  1. Een ieder, die wegens een strafbaar feit wordt vervolgd, heeft er recht op voor onschuldig gehouden te worden, totdat zijn schuld krachtens de wet bewezen wordt in een openbare rechtszitting, waarbij hem alle waarborgen, nodig voor zijn verdediging, zijn toegekend.
  2. Niemand zal voor schuldig gehouden worden aan enig strafrechtelijk vergrijp op grond van enige handeling of enig verzuim, welke naar nationaal of internationaal recht geen strafrechtelijk vergrijp betekenden op het tijdstip, waarop de handeling of het verzuim begaan werd. Evenmin zal een zwaardere straf worden opgelegd dan die, welke ten tijde van het begaan van het strafbare feit van toepassing was.

Wat betekent dit recht?

Artikel 11 van de Universele Verklaring bevat de zogeheten ‘onschuldpresumptie’. Dit houdt in dat iedereen die verdacht wordt van een strafbaar feit onschuldig is tot het tegendeel is bewezen. Het tweede deel van het artikel bepaalt dat je niet veroordeeld kunt worden voor iets dat niet strafbaar was toen je het deed.

De onschuldpresumptie is niet alleen een juridisch concept. In alledaagse termen berust het op de ruimhartigheid van geest die uitgaat van het beste, niet het slechtste, van de vreemdeling.

Kingman Brewster (voormalig Amerikaans diplomaat)
“Presumption of innocence is not just a legal concept. In commonplace terms, it rests on that generosity of spirit which assumes the best, not the worst, of the stranger.”

Wat is de geschiedenis van dit recht?

Deze twee juridische concepten zijn belangrijke onderdelen van het recht op een eerlijk proces (art. 10 UVRM). Ze zijn te herleiden tot het romeinse recht uit de tijd voor Christus. Hierna zijn deze beginselen in bijna ieder rechtssysteem opgenomen, bijvoorbeeld in het Islamitisch recht en het recht van de Europese Unie.

Maar in het rechtssysteem dat de nazi’s invoerden, ontbraken deze basisbeginselen. Tijdens de Tweede Wereldoorlog was de Gestapo, de Duitse staatspolitie, verantwoordelijk voor het opsporen, onderzoeken en uitroeien van gevaren voor het naziregime. Hierin was de staatspolitie vrij en niet gebonden aan het oordeel van de rechterlijke macht. De staatspolitie kon oppakken wie ze wilden, wanneer ze wilden. Ook tijdens zaken die wel voorkwamen bij het Volksgerichthof, het gerechtshof voor politieke zaken, bestond er geen onschuldpresumptie. In zo’n proces, dat soms maar 15 minuten duurde, werd de naam van de verdachte voorgelezen, waarna hij of zij vrijwel direct veroordeeld werd.

Met het oog op deze geschiedenis, en omdat het in de meeste landen al lang in de wet was opgenomen, was het voor de vertegenwoordigers van de verschillende staten duidelijk en belangrijk dat artikel 11 moest worden opgenomen in de Universele Verklaring.

Waar en hoe is dit recht vastgelegd?

Op internationaal niveau is het recht opgenomen in artikel 14 lid 2 Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR) uit 1966 en in artikel 66 Statuut van Rome inzake het International Strafhof.

Op Europees niveau is de onschuldpresumptie te vinden in artikel 6 lid 2 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en in artikel 48 van het Europees Handvest.

In Nederland, anders dan in de meeste landen, is de onschuldpresumptie niet in de grondwet opgenomen. Dit betekent niet dat het in Nederland niet belangrijk is. De onschuldpresumptie is in Nederland impliciet opgenomen in het strafrecht. Hierbij kun je denken aan hoe de onschuldpresumptie doorwerkt in het zwijgrecht en het feit dat een rechter bij twijfel een verdachte vrij moet spreken. Bij een ‘verdachte’ is er een vermoeden van schuld, maar zolang er geen uitspraak is die dit vermoeden bevestigt, is iemand onschuldig en moet ook als zodanig worden behandeld.

Hoe actueel is dit mensenrecht?

Onschuldpresumptie is een cruciaal beginsel in het strafrecht. Het is van belang vanaf het allereerste begin van een strafzaak, namelijk vanaf de opsporing van de verdachte door de politie. Stel bijvoorbeeld dat de politie een landelijke DNA-databank heeft met het DNA van alle Nederlanders. Voorstanders van dit idee zijn van mening dat politieonderzoek op deze manier veel efficiënter wordt. Het argument is: Wie wil er niet dat criminelen eerder en vaker worden gepakt? Je hebt toch niks te verbergen?

Tegenstanders vinden dat het afstaan van DNA, ook al is dat vrijwillig, het recht op privacy schendt. En schending van privacy is verboden als iemand niet als verdachte is aangemerkt. De tegenstanders zijn van mening dat een nationale DNA-databank de onschuldpresumptie zou omdraaien: iedereen wordt schuldig gehouden tot het tegendeel is bewezen.

Ook in de media klinkt regelmatig: ‘onschuldig tot het tegendeel is bewezen’. Een voorbeeld hiervan is de MeToo-beweging, die in 2017 begon op Twitter en al snel uitgroeide tot een wereldwijde beweging die aandacht besteedt aan (seksueel) grensoverschrijdend gedrag. Ook in Nederland verschijnen regelmatig berichten in de media waarin BN’ers worden beschuldigd van grensoverschrijdend gedrag. Vaak duurt het niet lang voor zo iemand op sociale media wordt geboycot of ‘gecanceld’. Meestal komt hier ook snel tegengeluid op, vaak in de vorm van de onschuldpresumptie: ‘Iedereen kan iedereen beschuldigen, ik geloof het pas als ik bewijs heb gezien.’ Door de opkomst van internet kan het gebeuren dat een verdachte met naam en foto al op Twitter of Facebook wordt gedeeld. Dit is geen officiële beschuldiging, maar het heeft vaak grote gevolgen voor de verdachte en ook voor diens familie en vrienden.