Artikel 29 – Plichten en beperkingen

Vrijwilligerswerk (foto: Daniel Thornton, Wikimedia)

Artikel 29

  1. Een ieder heeft plichten jegens de gemeenschap, zonder welke de vrije en volledige ontplooiing van zijn persoonlijkheid niet mogelijk is.
  2. In de uitoefening van zijn rechten en vrijheden zal een ieder slechts onderworpen zijn aan die beperkingen, welke bij de wet zijn vastgesteld en wel uitsluitend ter verzekering van de onmisbare erkenning en eerbiediging van de rechten en vrijheden van anderen en om te voldoen aan de gerechtvaardigde eisen van de moraliteit, de openbare orde en het algemeen welzijn in een democratische gemeenschap.
  3. Deze rechten en vrijheden mogen in geen geval worden uitgeoefend in strijd met de doeleinden en beginselen van de Verenigde Naties

Wat betekent dit recht?

Artikel 29 is, net als de artikelen 28 en 30, een soort leeswijzer voor de Universele Verklaring als geheel. Hoe moeten we alle andere rechten in de context van de moderne samenleving zien? Het eerste deel van het artikel roept geen rechten in het leven, zoals de andere artikelen, maar stelt dat iedereen plichten heeft tegenover de gemeenschap. De mens wordt hier dus niet alleen als op zichzelf staand individu gezien maar ook als deel van een sociale groep, van een grotere gemeenschap.

Het tweede deel van het artikel bepaalt dat (de meeste) mensenrechten niet absoluut zijn en in bepaalde gevallen dus wel beperkt mogen worden door de staat. Maar een staat mag dit alleen doen als zo’n mogelijkheid in een wet is vastgelegd en het mag alleen gebeuren om legitieme redenen. Denk bijvoorbeeld aan hoe vrijheid van meningsuiting kan worden beperkt als iemand oproept tot geweld. Iemand dan stoppen kan nodig zijn om anderen te beschermen.

Dit hangt ook samen met het derde deel van het artikel: iemand mag zich niet op mensenrechten beroepen om iets te doen dat ingaat tegen de doelen van de Verenigde Naties, zoals vrede en veiligheid en menselijke ontwikkeling.

Vraag niet wat je land voor jou kan doen, vraag wat jij voor je land kunt doen.

John F. Kennedy

Wat is de geschiedenis van dit recht?

Juist ook interessant aan dit artikel is wat er niet in staat. Tijdens het opstellen van de Universele Verklaring wilden vooral de communistische staten in dit artikel de essentiële rol van de staat opnemen in het beschermen en toepassen van mensenrechten. Deze staten wantrouwden individuele rechten en vrijheden en vonden dat deze niet los konden worden gezien van individuele plichten van burgers tegenover hun staat.

Zo’n uitdrukkelijke vermelding van verplichtingen tegenover de staat werd afgewezen door de meeste andere landen. Zij vonden namelijk dat mensenrechten los moesten staan van de staat. De Universele Verklaring was tenslotte een reactie op de Tweede Wereldoorlog, waarin juist de Nazistische en fascistische staten verantwoordelijk waren voor grove schendingen van mensenrechten. Daarom zijn er uiteindelijk geen individuele plichten ten opzichte van de staat in de Verklaring gezet. Dit artikel kan worden gezien als een algemene, morele plicht tot medemenselijkheid.

Waar en hoe is dit recht vastgelegd?

Artikel 29 is vrij uniek als overkoepelend artikel in de Universele Verklaring. Daarom is het in mondiale, Europese of nationale wetten en verdragen niet vaak letterlijk terug te vinden. Toch zijn er op verschillende plaatsen bepalingen over burgerschap en individuele plichten naar de gemeenschap.

In de meeste mensenrechtenverdragen staat weinig over plichten. In het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens staat alleen bij de vrijheid van meningsuiting dat die ook plichten en verantwoordelijkheden met zich meebrengt. En in artikel 20 van het Verdrag betreffende de werking van de EU (1957) staat enkel zeer algemeen: ‘de burgers van de Unie genieten de rechten en hebben de plichten die bij de Verdragen zijn bepaald.’

In de Nederlandse Grondwet uit 1798 was een vergelijkbare bepaling opgenomen. Artikel 7, getiteld ‘goed burgerschap’, bevatte namelijk ook een verwijzing naar de plichten die iedereen tegenover de maatschappij zou hebben. Hierin werd een goed burger gedefinieerd als iemand die ‘de huislijke pligten (..) zorgvuldiglijk uitöefent, en voords in alle opzigten, aan zijn maatschappelijke betrekkingen voldoet.’ In de huidige versie van de Grondwet staat dat niet meer. Wel staat in de Grondwet bij veel rechten dat die door de staat kunnen worden beperkt, vergelijkbaar met het tweede deel van artikel 29 van de Universele Verklaring.

Hoe actueel is dit mensenrecht?

Het antwoord op de vraag welke plichten we hebben tegenover de rest van de samenleving verschilt per persoon. De één is misschien van mening dat die niet zo veel verschuldigd is aan de rest van de samenleving, zolang die geen wetten overtreedt. En de ander vindt misschien juist wel dat die iets terug moet doen voor de mensen om hem heen. Zo zijn er talloze vrijwilligersorganisaties op lokaal niveau, in een stad als Utrecht, die hulp bieden aan mensen in de stad die een beetje extra hulp kunnen gebruiken. Bijvoorbeeld vrijwilligers die wekelijkse taallessen organiseren voor gevluchte Oekraïners. Op deze manier dragen ze hun steentje bij om ook hen onderdeel te laten uitmaken van de nieuwe stad waarin ze terecht zijn gekomen.

Maatschappelijke dienstplicht?

Ook in de politiek zijn er ideeën om meer invulling te geven aan de plichten jegens de gemeenschap. Zo is er de regelmatig terugkerende discussie om een maatschappelijke diensttijd (MDT) verplicht te stellen in Nederland. In een moderne versie van de (militaire) dienstplicht zou iedere Nederlander die 18 jaar wordt, worden verplicht een periode vrijwilligerswerk te doen. Dit zou bijvoorbeeld ingevuld kunnen worden door met ouderen te werken in een verzorgingshuis. Voorstanders vinden dat een maatschappelijke diensttijd jongeren bewuster kan maken van hun rol in de samenleving.