Artikel 23 – Werk en loon
Artikel 23
- Eenieder heeft recht op arbeid, op vrije keuze van beroep, op rechtmatige en gunstige arbeidsvoorwaarden en op bescherming tegen werkloosheid.
- Eenieder, zonder enige achterstelling, heeft recht op gelijk loon voor gelijke arbeid.
- Eenieder, die arbeid verricht, heeft recht op een rechtvaardige en gunstige beloning, welke hem en zijn gezin een menswaardig bestaan verzekert, welke beloning zo nodig met andere middelen van sociale bescherming zal worden aangevuld.
- Eenieder heeft het recht om vakverenigingen op te richten en zich daarbij aan te sluiten ter bescherming van zijn belangen.
Wat betekent dit recht?
Artikel 23 gaat over werk: het recht om dat in vrije, gelijke en eerlijke omstandigheden te kunnen doen en het recht om je samen met anderen te mogen organiseren om gezamenlijke belangen te behartigen en misstanden tegen te gaan zijn. Bovendien beschermen de rechten in artikel 23 een menswaardig bestaan, door zowel een rechtvaardige beloning voor werk als door aanvullingen daarop door de staat (sociale bescherming) indien nodig.
Als we niets doen zal het nog 75 jaar duren, of voor mij tot de tijd dat ik bijna honderd ben, voordat we kunnen verwachten dat vrouwen hetzelfde betaald krijgen als mannen voor hetzelfde werk.
Wat is de geschiedenis van dit recht?
Tijdens de onderhandelingen over de tekst van de Universele Verklaring werd al snel duidelijk dat men niet alleen politieke rechten in de Verklaring wilde, maar ook sociale rechten om een minimale levensstandaard voor iedereen te waarborgen. In de Preambule (de ‘inleiding’) van de Universele Verklaring staat: ‘dat de volkeren van de Verenigde Naties (...) besloten hebben om sociale vooruitgang en een hogere levensstandaard in grotere vrijheid te bevorderen’.
Artikel 23 is een van die sociale rechten. Vooral het eerste deel (lid 1) werd tijdens het onderhandelingsproces gezien als de kern: het recht op arbeid, de vrije keuze van beroep en het recht om tegen werkloosheid te worden beschermd. De vrijheid om voor een beroep te kiezen was destijds gebaseerd op onder meer de afkeuring van slavernij, die in artikel 4 van de Universele Verklaring al werd verboden, en het stimuleren van het recht op zelfontplooiing.
De opstellers van de Universele Verklaring bouwden voort op het werk van de al eerder opgerichte Internationale Arbeidsorganisatie (International Labour Organization, ILO) en op wat vele vakbonden naar voren brachten tijdens de onderhandelingen. Met de grote economische crisis van de jaren dertig van de twintigste eeuw en de Tweede Wereldoorlog vers in het geheugen, werd het belang van werk en een goede levensstandaard door de meeste onderhandelaars gesteund. ‘Freedom from want’, zoals de Amerikaanse president Roosevelt het tijdens de Oorlog al noemde.
Het recht op arbeid is dan ook ruim vormgegeven door ook het principe van ‘gelijk loon voor gelijke arbeid’, het recht op een rechtvaardige en gunstige beloning en het recht om vakbonden op te richten en er lid van te worden vast te leggen in het artikel.
Waar en hoe is dit recht vastgelegd?
Het recht op arbeid en op goede arbeidsomstandigheden is vastgelegd in allerlei internationale verdragen. Vooral binnen de ILO hebben landen veel afspraken gemaakt en vastgelegd in verdragen, van het tegengaan van kinderarbeid tot het bevorderen van veilige werkomstandigheden.
Maar ook in mensenrechtenverdragen is het recht op veilig en eerlijk werk verder uitgewerkt. Het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten is daarvan het belangrijkste. Het beschermt, net als artikel 23 van de Universele Verklaring, het recht op werk en op vrije, eerlijke en veilige werkomstandigheden.
Binnen Europa wordt dit recht nog veel sterker beschermd. Het Europees Verdrag voor de rechten van de mens verbiedt dwangarbeid en discriminatie en geeft het recht om je te organiseren in vakbonden en vakverenigingen. En het Europees Sociaal Handvest beschermt ook dat laatste recht en meer in brede zin eerlijke en veilige werkomstandigheden. Het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie beschermt het recht op arbeid voor EU-burgers in alle lidstaten. In hoofdstuk IV van dat Handvest, Solidariteit, staan ook allerlei sociale grondrechten, inclusief over werk.
Ten slotte staat ook in de Nederlandse Grondwet, in artikel 19, dat de overheid voor voldoende werkgelegenheid moet zorgen. In dat artikel staat ook dat iedere Nederlander het recht heeft op vrije keuze van werk.
Hoe actueel is dit mensenrecht?
Ieder jaar wordt zowel in Nederland als in andere landen stilgestaan bij de loonkloof tussen mannen en vrouwen op ‘Equal Pay Day’. Deze dag vindt elk jaar plaats op een andere datum, omdat de dag gekoppeld wordt aan het moment vanaf wanneer vrouwen symbolisch gezien de rest van het jaar ‘voor niets’ werken in verhouding tot mannen (de afgelopen jaren was dit in Nederland telkens in november). De belofte van artikel 23 over gelijke loon voor gelijke arbeid is dus nog steeds niet ingelost. Niet in Nederland, maar ook niet in de meeste andere landen. In de praktijk is het loon voor het werk van een vrouw nog altijd lager dan het loon dat een man krijgt voor hetzelfde werk.
Uitbuiting arbeidsmigranten
Een andere situatie waarin de schending van het recht op arbeid tot uiting komt, is die van de Oost-Europese arbeidsmigranten in Nederland. Het nieuws rapporteert al jaren dat deze mensen door hun werkgevers in slecht onderhouden appartementen worden geplaatst, worden onderbetaald voor hun werk en te lange dagen moeten maken, bijvoorbeeld in een tuinbouwkas.
Stages voor jongeren
Nog een voorbeeld van het belang van de bescherming van goede arbeidsomstandigheden en beloning is te vinden in het stagemisbruik dat plaatsvindt in Nederland. Daarbij gaat het om werkgevers die te veel eisen van hun (vaak jonge) stagiaires, door hen bijvoorbeeld onbetaalde (over)uren te laten maken of te verplichten om door heel Nederland te reizen voor de stage.