Artikel 6 – Erkenning voor de wet
Artikel 6
Een ieder heeft, waar hij zich ook bevindt, het recht als persoon erkend te worden voor de wet.
Wat betekent dit recht?
Als persoon voor de wet erkend te worden, betekent dat je als rechtssubject wordt erkend en daardoor wettelijke rechten en plichten hebt. Het maakt daarbij niet uit of je een inwoner bent van een land of dat je een vluchteling of toerist bent. Mensen die geen inwoner of onderdaan zijn van een land, mogen dus ook een beroep doen op mensenrechten en worden erkend voor de wet.
Naast de voortdurende spanning en emoties als verdriet en angst, hebben veel achterblijvers te maken met diverse praktische en financiële problemen, omdat hun vermiste dierbare voor de wet levend is en men niet zomaar zaken voor diegenen bij afwezigheid geregeld krijgt.
Wat is de geschiedenis van dit recht?
Niet iedereen was er bij het opstellen van het UVRM van overtuigd dat dit recht moest worden opgenomen. Uit een onderzoek bleek dat maar twee grondwetten verwezen naar deze ‘rechtspersoonlijkheid van mensen’ (legal personality). Rechtspersoonlijkheid houdt in dat je handelingsbekwaam bent. En dat betekent dat je handelingen kunt verrichten die door de wet worden erkend, bijvoorbeeld: een appel kopen, een testament opstellen of een persoon aanklagen.
In de gesprekken over welke rechten opgenomen moesten worden in de UVRM, vond een aantal mensen rechtspersoonlijkheid een te moeilijk juridisch concept of dat het weinig betekenis had voor gewone burgers (artikel 7 UVRM bepaalt immers al dat iedereen gelijk is voor de wet). Verder staat in artikel 2 dat iedereen aanspraak maakt op alle rechten en plichten, waarbij discriminatie verboden is. Daarom vond men dat het toekennen van erkenning door de wet overbodig zou zijn.
Anderen vonden het heel belangrijk om ‘rechtspersoonlijkheid’ vast te leggen. Juist na de Tweede Wereldoorlog was het van groot belang om alle mensen te beschermen tegen buiten de wet geplaatst te worden. Wanneer iemand niet erkend wordt door de wet, betekent dit dat iemand ook geen bescherming van de wet heeft.
Verder vond een aantal opstellers het artikel belangrijk voor de bestrijding van moderne slavernij. De gedachte dat bepaalde mensen minder waard zouden zijn dan anderen, of dat zij het bezit konden zijn van andere mensen, moest onmogelijk zijn. Er mocht geen twijfel over bestaan dat alle mensen wettelijke rechten en plichten hebben.
Waar en hoe is dit recht vastgelegd?
Internationaal
Het recht op erkenning als persoon is opgenomen in artikel 16 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR). En artikel 26 IVBPR bepaalt dat iedereen gelijk is voor de wet.
Regionaal
Regionaal is het recht opgenomen voor Noord- en Zuid-Amerika in artikel 3 van het Verdrag van van San José, ook wel het Amerikaans Verdrag van de Mensenrechten genoemd. In het Afrikaans Handvest van de rechten van de mens en de volkeren, ook bekend als het Handvest van Banjul, staat het recht in artikel 5. In dat artikel staat niet alleen dat mensen recht hebben op de erkenning van hun juridische status, maar ook dat alle vormen van uitbuiting en vernedering verboden zijn. Specifiek slavernij, slavenhandel en mishandeling.
Specifieke groepen
Ook is het recht vastgelegd in verdragen over rechten van bepaalde groepen mensen. Bijvoorbeeld in artikel 12 van het Verdrag inzake de rechten van personen met een beperking (VN-verdrag Handicap). Artikel 12 lid 1 bepaalt dat personen met een beperking overal als persoon erkend worden voor de wet.
Hoe actueel is dit mensenrecht?
Een van de voorbeelden waarbij burgers buiten de wet worden geplaatst, is bij ‘gedwongen verdwijningen’. Het gaat dan om staatsautoriteiten die iemand ontvoeren en daarmee buiten de wet plaatsen. In een van de zaken over een dergelijke verdwijning heeft het VN-mensenrechtencomité zich uitgesproken. Dat betrof de zaak Grioua tegen Algerije uit 2007, waarin een burger opzettelijk voor langere tijd buiten de bescherming van de wet was geplaatst. Grioua beriep zich in de zaak op artikel 16 IVBPR. Het VN-mensenrechtencomité stelde in zijn uitspraak dat zo’n handeling een inbreuk is op het recht op erkenning als persoon voor de wet. Dat was een nieuwe benadering, omdat er in principe niets verandert aan de juridische status van het slachtoffer als deze gedwongen verdwijnt. Maar het VN-comité stelde: het is een inbreuk op het recht op erkenning als persoon, omdat de persoon door het handelen van de Staat niet in staat is zijn rechten uit te oefenen. Op papier wordt de persoon weliswaar erkend voor de wet, maar niet in de praktijk.