Artikel 25 – Levensstandaard

Dakloos in Den Haag (foto: Roel Wijnants, Flickr)

Artikel 25

  1. Eenieder heeft recht op een levensstandaard, die hoog genoeg is voor de gezondheid en het welzijn van zichzelf en zijn gezin, waaronder inbegrepen voeding, kleding, huisvesting en geneeskundige verzorging en de noodzakelijke sociale diensten, alsmede het recht op voorziening in geval van werkloosheid, ziekte, invaliditeit, overlijden van de echtgenoot, ouderdom of een ander gemis aan bestaansmiddelen, ontstaan ten gevolge van omstandigheden onafhankelijk van zijn wil.
  2. Moeder en kind hebben recht op bijzondere zorg en bijstand. Alle kinderen, al dan niet wettig, zullen dezelfde sociale bescherming genieten.

Wat betekent dit recht?

Het recht op een toereikende levensstandaard houdt in dat ieder mens het recht heeft om te leven in omstandigheden die het eigen welzijn en dat van het gezin bevorderen. Dit recht is een overkoepelend recht van de inspanningsverplichting van de overheid om te zorgen dat al haar burgers in een goede staat kunnen leven. Dat betekent dat de overheid de plicht heeft om mensen te voorzien van:


  • voldoende voeding
  • kleding
  • medische zorg
  • onderwijs
  • een woning
  • extra zorg in lastige tijden
  • kans op een baan

Vrijheid vereist de mogelijkheid om te kunnen voorzien - voorzien volgens een levensstandaard die past bij de tijd, een levensstandaard die een man niet alleen genoeg geeft om van te leven maar ook iets om voor te leven.

Franklin D. Roosevelt (president van de Verenigde Staten, in 1944)

Wat is de geschiedenis van dit recht?

Na de Tweede Wereldoorlog stelde Franklin Roosevelt de four freedoms op: vrijheid van meningsuiting en religie, en vrijwaring van armoede en angst. Deze ‘vrijheden’ werden de basis van het UVRM zoals voorgesteld door zijn vrouw Eleanor Roosevelt.

Artikel 25 valt onder de derde vrijheid van Roosevelt, freedom from want: vrijwaring van armoede, dus het bieden van een toereikende levensstandaard. Deze vrijheid bestond uit economische en sociale rechten op werk, voeding, een huis en maatschappelijke zekerheid. Het doel van deze vrijheid was om ziekte te voorkomen door medische hulp en welzijn te verhogen met financiële hulp. De overheid moet streven naar burgers die veilig en tevreden zijn. Als burgers ongelukkig zijn, bestaat er het risico dat dictators met valse beloftes aan de macht komen, waardoor de democratie in gevaar wordt gebracht.

Lid 2 gaat specifiek in op de rechten van moeder en kind in bijzondere medische omstandigheden. Er wordt nadrukkelijk genoemd dat het gaat om kinderen ‘al dan niet wettig’. Dit onderscheid werd vroeger gemaakt voor kinderen geboren buiten het huwelijk, ook wel bastaardjes genoemd. Dat ging in de koloniale tijd ook om kinderen geboren uit relaties tussen militairen en lokale bevolking. In Indonesië waren veel vrouwen in dienst bij militairen als dienstmeisje en ontstonden soms (onvrijwillige) seksuele relaties. Als de dienstmeisjes zwanger werden, werden ze ontslagen. Kinderen waren onwettig, waardoor de vrouwen geen financiële hulp kregen van de vader of overheid én de kinderen geen erfgenaam werden van de vader. Na de koloniale tijd ging het om kinderen van alleenstaande moeders, omdat zij geen relatie wilden met de vader, of omdat het kind een gevolg was van overspel.

Waar en hoe is dit recht vastgelegd?

Het Internationale Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten (1966) specificeert ‘levensstandaard’. Dit is bijvoorbeeld maatschappelijke zekerheid (art. 9), een gezinsleven (art. 10), geen honger lijden (art. 11), fysieke en mentale gezondheid (art. 12), onderwijs (art. 13), culturele en wetenschappelijke vrijheid (art. 15). De overheid heeft hier een actieve rol, waarin ze meer moet doen dan schendingen tegenhouden. De fomulering is zo dat de overheid de actieve verplichting krijgt zich in te spannen voor het welzijn van haar burgers en burgers meer dient te geven dan wat nodig is om te overleven.

Het recht sluit aan bij artikel 22 UVRM dat enerzijds de burger het recht op maatschappelijke zekerheid belooft en tegelijkertijd de staat verplicht economische, sociale en culturele rechten te verwezenlijken.

In de Nederlandse Grondwet is in artikel het recht op bestaanszekerheid opgenomen. Daarbij gaat het om een verplichting voor de overheid om een bepaalde minimale bestaanszekerheid te bieden. Zie hierover ook: commentaar op de Grondwet.

Hoe actueel is dit mensenrecht?

Betekent ‘geen honger’ ook dat je enigszins gezond moet kunnen eten? Betekent huisvesting een huis met tuin in de buurt van een school en medisch centrum? Horen een televisie of een computer ook onder de levensstandaard? En gitaarles of voetbaltraining? Hoeveel geld heb je per maand nodig voor boodschappen, kleding, culturele en sociale activiteiten? Op basis waarvan meet je dat?

Het recht op een goede levensstandaard is een van de meest ‘actieve’ rechten, omdat het per land, persoon en actuele omstandigheden verschilt hoeveel het kost om het recht te verwezenlijken. Actuele problemen die verwerkelijking van dit recht lastig maken zijn bijvoorbeeld toegang tot gezond water, toereikende huisvesting voor starters, of deugdelijke medische zorg in de ggz. In Nederland is het aantal mensen dat een beroep moet doen op de voedselbank gestegen in de afgelopen jaren. Ook groeien steeds meer kinderen op onder de armoedegrens in Nederland. In 2023 gaat het volgens Unicef om ruim 9 procent van de Nederlandse kinderen.

Lid 2 benoemt de rechten van moeder en kind. Er wordt onderzoek naar gedaan of dit kan worden aangepast, zodat niet alleen de moeder maar ook de vader kan worden beschermd. Daarnaast is inmiddels de verwijzing naar onwettige kinderen niet meer van toepassing voor Nederlands recht. Sinds 1998 is de wet die ‘onwettige’ kinderen erkent vervallen en zijn alle kinderen wettig, ook als ze buiten het huwelijk zijn geboren en niet zijn erkend door de vader.