Artikel 12 – Privacy
Artikel 12
Niemand zal onderworpen worden aan willekeurige inmenging in zijn persoonlijke aangelegenheden, in zijn gezin, zijn tehuis of zijn briefwisseling, noch aan enige aantasting van zijn eer of goede naam. Tegen een dergelijke inmenging of aantasting heeft een ieder recht op bescherming door de wet.
Wat betekent dit recht?
Het recht op privacy beschermt op twee manieren. Ten eerste beschermt het mensen tegen de staat, tegen de overheid zelf. Bijvoorbeeld tegen een politie-inval die zonder toestemming van een rechter wordt gedaan. De overheid mag dus iets niet doen. Ten tweede moet de overheid soms juist wel iets doen om privacy te beschermen. Bijvoorbeeld als andere burgers of bedrijven iemands privacy schenden, bijvoorbeeld sociale mediaplatforms. Dan moet de staat juist actief de privacy beschermen. Welke van de twee kanten van dit recht van belang is, hangt af van de situatie.
Artikel 12 specificeert een aantal elementen van die privacy. ‘Geen inmenging in gezin of huis’ spreekt redelijk voor zich. Maar briefwisseling? Bij briefwisseling kun je denken aan mondelinge, schriftelijke en elektronische communicatie met anderen. Zakelijke gesprekken, zoals voor je werk, kunnen daar ook onder vallen. De bescherming van briefwisseling gaat bijvoorbeeld over traditionele post per brief, maar ook over appjes naar vrienden en andere informatie op je telefoon.
Bij de aantasting van de eer of goede naam gaat het vaak om uitspraken die schadelijk kunnen zijn voor een persoon of bedrijf. In een groot deel van de rechtszaken hierover gaat het over uitspraken die zijn gedaan in een artikel in de media of tijdens een uitzending op tv. Dan botst het recht op privacy vaak met het recht op vrijheid van meningsuiting. Een rechter moet in zo’n zaak dan afwegen wat in die concrete situatie belangrijker is.
Ik heb niets te verbergen; maar dat hoeven ze niet te weten
Wat is de geschiedenis van dit recht?
Artikel 12 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens wordt ook wel het recht op privacy of het recht op privéleven genoemd. Kort na de Tweede Wereldoorlog was er nog geen breed recht op privacy voor iedereen dat alle aspecten ervan beschermde. Het was dus echt vernieuwend dat artikel 12 niet alleen het privéleven van mensen beschermde, maar ook hun gezinsleven, hun woning of thuis (toen nog ‘tehuis’ genoemd – in het Engels ‘home’), hun communicatie met anderen (‘briefwisseling’) en hun eer en reputatie (‘goede naam’).
Waar en hoe is dit recht vastgelegd?
Het recht op privacy uit de Universele Verklaring werd al snel in het belangrijkste Europese mensenrechtenverdrag vastgelegd. In artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens (EVRM) staat dat iedereen recht heeft op respect voor zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie. In dit artikel staat dat dit recht alleen mag worden ingeperkt, als het noodzakelijk is om bepaalde doelen, zoals veiligheid of de rechten van anderen te beschermen, én als in de wet van een land staat dat het mag. Het recht op privacy is dus geen onbeperkt of absoluut recht. Het recht op privacy staat ook in artikel 7 en 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
Privacy-rechten zijn ook vastgelegd in wereldwijde verdragen over mensenrechten. In de eerste plaats in artikel 17 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR). Het recht geldt ook voor kinderen, zoals blijkt uit artikel 16 van het Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK).
Het Verdrag tot bescherming van personen met betrekking tot de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens uit 1981 heeft als doel deze rechten te beschermen. Artikel 1 bepaalt dat het verdrag zich richt op het recht op persoonlijke levenssfeer met betrekking tot gegevensbescherming. Het verdrag gaat dus over de geautomatiseerde verwerking van de gegevens van een persoon, waarbij gebruik wordt gemaakt van technologische middelen.
Ook in artikel 10 van de Nederlandse Grondwet staat dat iedereen recht heeft op ‘eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer’. Het verbod op het binnentreden van een huis zonder toestemming van de bewoner staat in artikel 12 van de Grondwet. Het recht op respect voor ‘brief- en telecommunicatiegeheim’ is vastgelegd in artikel 13 van de Grondwet. Wat valt er precies onder deze bescherming? Bij persoonlijke levenssfeer kun je denken aan je huis, je briefwisselingen, de appjes op je telefoon en het recht om niet te worden afgeluisterd.
Hoe actueel is dit mensenrecht?
We sturen niet vaak meer brieven. De meeste mensen sturen hooguit een kaartje voor feestdagen of een verjaardag, en zelfs dat gebeurt vaak via een appje. Wat hebben we dan aan de bescherming van onze ‘briefwisseling’? De term briefwisseling is ouderwets. Daarom is bijvoorbeeld de Nederlandse Grondwet in 2022 aangepast. Die beschermt nu het ‘brief- en telecommunicatiegeheim’.
Een nieuwe formulering is overigens best lastig, omdat je niet kunt voorspellen hoe de technologie zich ontwikkelt. Als je iets schrijft dat van toepassing is op de technologie van nu, loop je het risico dat dat over een paar jaar of zelfs een paar maanden al ‘ouderwets’ of achterhaald is. Ook op deze nieuwe formulering is wel kritiek, dus het wordt vast wel weer een keer aangepast in de toekomst. Misschien wordt een nieuw recht op privacy tegen die tijd niet geschreven door de Tweede Kamer, maar door een algoritme.