Gerrieke Bouwman over de organisatie van sociale diensten, zorgcowboys en het kiezen tussen rechtsinstrumenten

In deze rubriek zijn UUCePP onderzoekers geïnterviewd door Elisabetta Manunza en Fredo Schotanus. Vandaag is promovenda Gerrieke Bouwman aan het woord, in dienst vanaf 2014.

Gerrieke Bouwman
Gerrieke Bouwman

‘Wie’ en ‘wat’ ben jij?

Mijn naam is Gerrieke Bouwman, promovenda en docent bij het Centre for Public Procurement (UUCePP) van de Universiteit Utrecht.

Ik ben een breed geïnteresseerd persoon en die brede interesse heeft me uiteindelijk tijdens mijn master Privaatrecht aan de Universiteit Utrecht, via een halfjarige Masterclass Bouwrecht, bij het aanbestedingsrecht gebracht. En juist dat vind ik een interessant rechtsterrein nu hierin vele interessante disciplines elkaar kruisen. Zo raakt ook mijn proefschrift onder meer het aanbestedings-, privaat –en publiekrecht, maar ook sociale wetgeving. Daarnaast wordt binnen UUCePP, als interdisciplinair onderzoekscentrum nauw samengewerkt met de economische en inkooptechnische wetenschap. Dit werkt zeer verrijkend en inspirerend voor het onderzoek.  In dat verband heb ik binnen het onderzoekcentrum, en voorheen binnen zijn voorganger PPRC, diverse wetenschappelijke onderzoeken uitgevoerd met zowel een juridische als inkooptechnische component.

In mijn vrije tijd ga ik graag een rondje skaten of doe ik een andere sportieve activiteit, bezoek ik musea of ontdek ik nieuwe gerechten in de keuken.

Waar werk je aan, en waarom?

Onder supervisie van mijn promotoren professor Elisabetta Manunza en professor Rob Widdershoven, schrijf ik een proefschrift over de organisatie van sociale diensten in Nederland binnen de context van de Europese sociale markteconomie. Een goede organisatie van sociale diensten, denk aan dagbesteding en huishoudelijke hulp voor ouderen en gehandicapten of aan jeugdzorg, is van cruciaal belang voor de samenleving. Sinds de decentralisaties in het sociaal domein is echter een onduidelijke situatie ontstaan bij het inzetten van de verschillende rechtsinstrumenten om deze diensten te organiseren. Zo worden er contracten aanbesteed, die niet hoeven te worden aanbesteed en worden er subsidies verstrekt, die in feite verkapte overheidsopdrachten vormen. Er wordt gebruik gemaakt van een openhousemodel; maar wat is dat, en welk recht is daarop van toepassing? Ook ontstaan er in de praktijk diverse zelfbedachte procedures, waarbij vragen rijzen naar hun rechtmatigheid en het juridisch kader dat daarop van toepassing is. Gemeenten hebben een keuze uit instrumenten als de overheidsopdracht, subsidie, vergunning, openhousesystemen en concessies. Om doelbewust te kiezen en het juiste juridische kader toe te passen is het noodzakelijk dat de scheidslijnen tussen deze instrumenten en hun juridisch kader duidelijk in kaart worden gebracht.

In het kader van een goede organisatie van sociale diensten wordt daarnaast aandacht besteed aan een maatschappelijk prangende kwestie: het tegengaan van zorgfraude. Dat er in het sociaal domein geld valt te verdienen, is ook de zogeheten ‘zorgcowboys’ niet ontgaan. De vraag die hierbij rijst is dan ook door middel van welke instrumenten, niet-integere ondernemingen kunnen worden geweerd van het uitvoeren van sociale diensten en vooral ook of het juridische kader voldoende is uitgerust om dergelijke praktijken tegen te gaan.

Daarbij sluit dit onderzoek aan bij diepgaand inkooptechnisch/bestuurskundig onderzoek dat reeds binnen het interdisciplinaire onderzoekscentrum naar sociale diensten is verricht. Binnen UUCePP heb ik dan ook de kans om voort te bouwen op een interessante bron aan kennis en (empirische) gegevens die relevant is voor mijn eigen onderzoek.

Kinderen der zee
Gerrieke Bouwman: "Kinderen der zee van Jozef Israëls (1872). Dit is een van mijn favoriete schilderijen uit het Rijksmuseum."

Waar kom je elke ochtend voor uit bed? En is dat anders wegens de COVID-19 crisis? Is er toch iets dat jij in deze veranderende omstandigheden waardeert?

Vanaf de zesde verdieping van mijn appartement aan de rand van Utrecht heb ik een prachtig uitzicht over Utrecht. Het is elke keer een mooie ervaring om in de ochtend de stad te horen en zien ontwaken. Mensen die in beweging komen, beginnen aan een nieuwe dag, aan een mooie taak voor onze samenleving. En daar kom ik voor uit bed, om daar ook mijn deel aan bij te dragen. Met COVID-19 heb ik nog steeds dat uitzicht, maar de stad is veel stiller. Dat doet een beetje treurig aan. Tegelijkertijd, echter, heeft de stilte ook iets van een bezinning of van een zogenoemde “wake-up call”. Ik denk dat het goed is om met zijn allen tijdens een crisis, zoals COVID-19, weer eens te bezien welke gewoontes we ons eigen hebben gemaakt, welke keuzes we maken, en wat die voor effect hebben op onze samenleving of op het leven van anderen, bijvoorbeeld met het oog op het klimaat, maar ook bijvoorbeeld als het gaat om kinderen uit derde wereldlanden die onder verschrikkelijke omstandigheden kinderarbeid verrichten.

Moeten we na de crisis terug naar ons oude leven of juist niet?

Het zou mooi zijn als COVID-19 ons bewust zou maken van onze keuzes en ook daadwerkelijk als een “wake-up call” de geschiedenis in gaat. Voor de Europese Unie zie ik daarin een rol om op het reeds ingeslagen pad van duurzaamheid en bredere aandacht voor sociale aspecten, door te gaan en dat ook sterker te verankeren in wetgeving, bijvoorbeeld in het nog steeds behoorlijk economisch gedreven uitgangspunt van de interne markt. Zo zou mijns inziens de vraag moeten worden gesteld wat duurzaamheid of maatschappelijk verantwoorde keuzes ons uiteindelijk mogen kosten? Met andere woorden: zouden er meer uitzonderingen kunnen worden gecreëerd voor nationale overheden om duurzame of sociale keuzes te kunnen maken dan wel te stimuleren? Mogen zij bijvoorbeeld voorrang geven aan een sociaal of lokaal initiatief?

Voor overheden zie ik daarbij een mooie kans om een voortrekkersrol te spelen bij het implementeren van dergelijke duurzame, sociale en maatschappelijke keuzes bij de inrichting van de samenleving – iets waar we binnen het UUCePP een ondersteunende rol in kunnen spelen als dit thema een belangrijke pijler voor ons onderzoek vormt.

Wie of wat inspireert je?

Recentelijk las ik het boek “Het Pauperparadijs” van Suzanna Jansen en bezocht ik de overblijfselen van de daarin beschreven ‘Koloniën van Weldadigheid’ in Veenhuizen. Schokkend om te lezen hoe het in Nederland stond met de armenzorg in de negentiende en deels twintigste eeuw, en dat – hoewel met de beste intenties – ‘innovatieve oplossingen’ werden bedacht voor het armoedevraagstuk die nu ondenkbaar zouden zijn. Het inspireerde mij bij het nadenken over de functie van sociale diensten en het onderstreepte voor mij het belang van een goede organisatie van sociale zorg.

Ook laat het nadenken over hoe ogenschijnlijk juiste oplossingen, toch verkeerd kunnen uitpakken. Gedachten over rechtvaardigheid en een rechtvaardige samenleving komen hierin terug. In dat kader raakt het gedachte-experiment van John Rawls in zijn “A Theory of Justice” voor mij een belangrijke kern: stel dat je niet weet wat je positie in de samenleving is, welke regels zou je dan rechtvaardig vinden? Daar zouden we met de kennis van nu ook de toekomstige generaties bij moeten betrekken. Het zou goed zijn als we vanuit dat perspectief beslissingen maken ten aanzien van de inrichting van de samenleving.

Noem je grootste ambitie of droom?

Mijn ambitie en droom heeft met het voorgaande te maken: een rechtvaardige en in die zin betere wereld. Mijn keuze voor de rechtenstudie is daar deels op gebaseerd en ook bij UUCePP gaan we uit van dergelijke principes. Zowel in mijn onderzoekswerk bij UUCePP als daarbuiten hoop ik dan ook daar een steentje aan bij te kunnen dragen.