Niels Uenk over de inkoop van sociale zorg en het boek dat elke wetenschapper zou moeten lezen

In deze rubriek zijn UUCePP onderzoekers geïnterviewd door Elisabetta Manunza en Fredo Schotanus. In dit interview is onderzoeker Niels Uenk aan het woord, verbonden aan UUCePP sinds 2015.

Niels Uenk
Niels Uenk

Wie en wat ben je?

Mijn naam is Niels Uenk, senior onderzoeker en adviseur bij PPRC BV en tevens als (gast)onderzoeker verbonden aan de Universiteit Utrecht bij het Centre for Public Procurement (UUCePP) .

Mijn studie-roots liggen in Enschede waar ik aan de Universiteit Twente Technische Bedrijfskunde studeerde. Halverwege die studie kwam ik in aanraking met overheidsinkoop en de wetgeving op dat gebied. Hoewel de focus – gezien mijn studie – daar toen lag op doelmatigheid en economische aspecten van overheidsinkoop, werd me al snel duidelijk dat doelmatigheid en rechtmatigheid bij overheidsinkoop hand in hand moeten gaan. Na een omzwerving in de meer privaat-logistieke hoek bij een adviesbureau begon ik in 2013 bij PPRC BV waar ik nog steeds werk – in een duaal traject van onderzoek voor derden en wetenschappelijk onderzoek – maar daar later meer over. Ik woon in Lunteren, ben getrouwd en heb drie kinderen.

Als ik mezelf moet karakteriseren dan is ‘eigenwijs’ en ‘doorzetter’ denk ik van pas. Eigenwijs was ik denk ik mijn hele leven al, ik vrees dat dit grotendeels in mijn DNA zit. Het wedstrijdroeien aan het begin van mijn studentenleven heeft mij daarnaast ook wel gevormd. Als ik een doel voor ogen heb, dan is opgeven geen optie – ook als het even pijn doet. Die instelling heb ik nog steeds in mijn sportieve activiteiten, maar het is ook een instelling geworden in mijn werk en onderzoek. Als ik iets doe, dan wil ik het goed doen.

Is er toch iets dat jij in deze veranderende omstandigheden waardeert?

De situatie is voor veel mensen natuurlijk enorm schrijnend. Om me heen hebben mensen een geliefde verloren aan de ziekte, maar er is ook veel eenzaamheid – zowel bij ouderen als bij jongeren. En financieel worden velen geraakt. Ik heb in de afgelopen weken het thuisonderwijs wel gewaardeerd. Het is niet zo dat ik mijn kinderen weinig zie – thuiswerken deed ik al veel. Maar het is echt een hele andere omgang met je kinderen om ze thuis les te geven. Ik heb daar ook wel van genoten, en de kinderen zelf hebben we ook niet horen klagen.

Daarnaast: we zijn met z’n allen met onze neus op de feiten gedrukt. Wat is er nou belangrijk, en wat toch niet zo? En als het niet kan zoals we het gewend zijn, hoe kunnen we het dan anders aanpakken? Ik heb het dan niet alleen over de waardering voor mensen die in de zorg werken. Veel organisaties komen erachter dat je ook prima vanuit huis je werk kunt doen.

Waar werk je aan – en waarom?

Voor mijn proefschrift heb ik me gespecialiseerd in het gemeentelijke opdrachtgeverschap van hun zorgtaken in het kader van de Wmo 2015 en jeugdhulp. Na vijf jaar werken als adviseur op het gebied van logistieke optimalisatie voor olie- en gasbedrijven heb ik een bewuste keuze gemaakt om me te gaan bezig houden met onderzoek en advies op een vlak waarbij ik echt bijdraag aan de maatschappij. Sociale zorgdiensten waar gemeenten verantwoordelijk voor zijn, hebben als doel om de kwetsbare medemensen zoveel mogelijk te laten deelnemen in de maatschappij. Het is een boeiend en complex onderwerp: in Nederland hebben we een zeer goed zorgstelsel, maar de kosten daarvan stijgen veel te hard. Om de zorg – inclusief sociale ondersteuning – ook in de toekomst betaalbaar te houden, zijn ook ongemakkelijke keuzes nodig: het kan niet altijd maar méér. Tegelijk leven we in een tijdperk van individualisering (zie bijvoorbeeld de beschouwingen van Verbrugge, Buijs en Baardewijk in ‘het goede leven & de vrije markt’). Het is mijn stellige vermoeden dat daarmee ook de behoefte naar, en ervaren ‘kwaliteit’ van ondersteuning steeds meer individueel worden ingevuld. Onderzoekers van het Nederlands Jeugdinstituut constateren dat de acceptatie van ‘afwijkend gedrag’ (bijvoorbeeld drukke en opstandige kinderen) steeds lager is, en dat dit leidt tot overproblematisering wat weer bijdraagt aan de stijgende zorgvraag. Nederland is het land met de gelukkigste kinderen, en tegelijk heeft één op de acht kinderen te maken met jeugdzorg. Dit varieert van dyslexie-trainingen tot zware, opgelegde intensieve jeugdzorg. Het roept de vraag op: wanneer is iets echt een probleem dat de overheid met sociale ondersteuning of jeugdhulp moet oplossen? Dat is echt een complexe vraag die nu bij 355 gemeentes ligt. Daarbij komt dat zorgverlening in Nederland ook een markt is: we besteden het uit aan zorgorganisaties, en er gaat erg veel geld in om. Er zitten ook perverse prikkels in het systeem. Hoe erger de problematiek van mensen is, hoe zwaarder en duurder de ondersteuning moet zijn om deze mensen te helpen. Veel zorgaanbieders willen vanuit intrinsieke motivatie snel helpen, en er zijn ook zorgaanbieders die hier een verdienmodel in zien – en dan is de prikkel dat met méér en zwaardere zorg ook meer te verdienen is ineens pervers. Deze aspecten komen samen in de organisatie en inkoop van ondersteuning. Hoe gemeenten ondersteuning inkopen – of breder: hun opdrachtgeversrol invullen – raakt daarmee aan de kern van de maatschappelijke doelstelling om een toekomstbestendig betaalbaar zorgstelsel in te richten.

In september 2019 heb ik mijn dissertatie in Utrecht verdedigd ‘Commissioning of social care services’. Daarin heb ik geprobeerd een bijdrage te leveren aan ons begrip over het inkopen van sociale zorg. Voor dit onderzoek heb ik jaren lang gevolgd hoe álle (!) Nederlandse gemeenten Wmo-diensten inkochten, vanaf de start van de tweede decentralisatie (2015). Door de grote beleidsvrijheid hebben gemeenten de nieuwe verantwoordelijkheden – en dus het inkopen van ondersteuning – op heel verschillende manieren ingevuld. In mijn proefschrift heb ik systematisch al deze verschillende ‘modellen van opdrachtgeverschap’ beschreven, en maak ik een start met de vergelijking van de effecten van deze verschillende modellen. Op dit moment ben ik bezig met onderzoek naar de effecten van een belangrijk onderdeel van de inkoop: hoe ondersteuning precies wordt bekostigd – en wat dit doet met tevredenheid en ervaren kwaliteit. Prikkels voor efficiëntie kunnen leiden tot lagere kosten, maar blijft de kwaliteit dan wel op peil?

Waar kom je elke ochtend voor uit bed? En is dat anders wegens de COVID-19 crisis? 

Als ik deze vraag heel praktisch beantwoord: om met mijn kinderen te ontbijten, ze aan te kleden en ze naar opvang en school te brengen, of – als het weekend is – iets samen te ondernemen. En ja, op dit vlak heeft Covid-19 wel heel wat veranderd – zoals alle ouders van jonge kinderen kunnen beamen. Ook ik ben afgelopen twee maanden ondergedompeld geweest in thuisonderwijs en de geleidelijke opstart van het onderwijs.

Maar als ik de vraag op mijn motivatie betrek: ik kom mijn bed uit om die dingen te doen waar ik veel energie uit haal – en waar ik ook een positieve bijdrage mee lever aan de wereld. Soms in het groot, soms in het klein. Ik heb hierboven mijn motivatie voor mijn onderzoek al beschreven. Het is natuurlijk niet elke dag zo hoogdravend. Het gaat ook over werken tussen fijne collega’s, onderzoeksprojecten uitvoeren en begeleiden, en proberen nieuwe projecten te vinden. En naast het werk: tijd met het gezin doorbrengen, lekker sporten, bijdragen aan de kerkelijke gemeente waar ik lid van ben, leuke dingen doen met vrienden. En ja, ook op dat vlak heeft Covid-19 veel overhoop gegooid.

Café la nuit - Van Gogh
Niels Uenk: "Qua beelden houd ik erg van de impressionisten, zoals Van Gogh. Café la nuit hebben we thuis hangen. Nou ja, een zeefdruk daarvan dan… Een beeld van een terras krijgt juist in deze Corona-tijd een extra lading."

Moeten we na de crisis terug naar ons oude leven of juist niet?

In algemene zin: ik zie wel uit naar ons oude leven, en hopelijk blijven we beseffen hoe goed we het hebben. Tegelijk hoop ik dat er een besef blijft hangen dat we beter met deze wereld moeten omgaan – en dat we ons daar vooral naar gaan (en blijven) gedragen. En dan kijk ik ook naar mezelf. Beseffen dat we ook prima ons in eigen land kunnen vermaken zonder goedkope verre vliegreizen. Realiseren wat er écht belangrijk is (sociaal contact). Kortom, dat we er wel iets van leren. Daarnaast hoop ik van harte dat we juist nu de vruchten plukken van ‘Europa’, door met Europa als eenheid uit deze crisis te komen. De crisis die in financieel opzicht wellicht grotendeels nog voor ons ligt kan ook juist nationalisme en populisme in de hand werken – wat ik als gevaar zie voor een inclusieve samenleving.

Wie of wat inspireert je?

Ik wil hier graag een karaktereigenschap noemen van diverse personen die me inspireren: de rust en zelfverzekerdheid om kritiek van je af te laten glijden, je niet te laten kennen – en vasthoudend aan je eigen principes wanneer je de wind van voren krijgt. Mensen als Barack Obama en Nelson Mandela hebben (hadden) dat, maar bijvoorbeeld ook de politicus Kees van de Staaij van de SGP. Ik ben het met veel standpunten van deze partij overigens niet eens, net als veel andere mensen. Maar hoe sommige figuren ook hun best doen om dergelijke leiders uit de tent te lokken, ze staan er boven en laten zich niet verleiden om zich te verlagen. Ik heb daar veel respect voor.

Welk boek of welke denker heeft het meeste indruk op je gemaakt?

Een boek dat recentelijk veel indruk op me heeft gemaakt is Factfullness (‘Feitenkennis’) van Hans Rosling. Het boek laat op overtuigende wijze zien dat ons beeld van de stand van de wereld vaak totaal niet klopt met de werkelijkheid. Het boek begint met vragen naar de stand van de ontwikkeling van de wereld: hoeveel procent van de meisjes heeft wereldwijd toegang tot educatie? Hoeveel procent van de wereldbevolking heeft toegang tot basale medische zorg (denk aan vaccinaties)? Het blijkt dat de meeste mensen (van loodgieters tot wereldleiders, en van doctoren tot dierenverzorgers) de antwoorden massaal verkeerd inschatten (te pessimistisch). Het boek zet de feiten op een rij, en zet zo ons wereldbeeld recht. Maar misschien nog belangrijker – het boek verklaart ook waarom onze beelden van de wereld vaak niet kloppen: welke rol spelen bijvoorbeeld de media, en vooral onze instincten die verkeerde beelden voeden. Elke wetenschapper zou dit boek wat mij betreft moeten lezen, om te zorgen dat je basale feitenkennis van de wereld beter klopt en up-to-date is.