Martinellus (Hs. 125)

Handschrift van de draken

De Universiteitsbibliotheek Utrecht is in het bezit van vier ‘martinelli’: handschriften waarin verschillende teksten over de heilige Sint Maarten (316/317 - 397) zijn gebundeld. Handschrift 125 is één van de jongere martinelli in de bibliotheek, vervaardigd rond 1400. Het stijlvolle penwerk heeft echter niet Sint Maarten als onderwerp maar staat vol met draken – het is zelfs het middeleeuwse handschrift met de meeste Utrechtse draakjes dat er bestaat.

Liturgisch lezen

Het merendeel van de martinellus bestaat uit teksten in het Latijn geschreven door Sulpicius Severus (ca. 363 - ca. 425), tijdgenoot en bewonderaar van Sint Maarten. Hij schreef over de heilige in drie literaire vormen: een heiligenleven (Vita Sancti Martini, (1r-21r), brieven/epistels (Epistolae III, 21v-27r) en dialogen (Dialogi III, 29v-76v). Deze martinellus komt waarschijnlijk uit het kapittel van Sint Salvator (Oudmunster), die vroeger naast de Domkerk stond. Op het schutblad is een doorgestreept bezitskenmerk te zien. Met behulp van ultraviolet licht lijkt er te staan: Iste liber p(ertinet)sancti salvatoris (‘Dit boek hoort toe aan … van Sint Salvator)’. Of het handschrift in bezit van dat kapittel bleef is niet zeker, en Koert van der Horst (1989, 5, nr. 16) oppert de Domkerk als voormalig bezitter (net als de oudere martinellus Hs. 122). Hoe dan ook, het handschrift werd gebruikt voor de kerkelijke liturgie. Op belangrijke kerkelijke feestdagen voor de heilige Martinus, zijn translatie (overbrenging van relieken) op 4 juli en de bekende feestdag op 11 november, werden delen uit de martinellus voorgelezen. De vele aantekeningen in de marge van dit handschrift wijzen op dit liturgische gebruik van de codex.

Een gedeelte van deze notities is tijdens of kort na het kopiëren van de hoofdtekst in inkt toegevoegd. Zo is op naast het gedeelte van de tekst waar de dood en daaropvolgende translatie van Martinus begint naast de hoofdtekst geschreven: octava sancti martini (‘achtdaagse (viering van het feest) van Sint Maarten’) (fol. 27r). Dit duidt aan dat uit dit tekstgedeelte werd voorgelezen bij de viering van het translatiefeest, op 4 juli toen zijn beenderen in Tours werden herbegraven. Daarna staan de nummers i, ii, iii en iiii in de kantlijn, en op fol. 29v de notitie dat de 5de en 6de lezingen (Vta et 6ta lectiones) aan het einde van het boek staan. Inderdaad vinden we op fol. 80v-81v ook i – vi in de kantlijn, soms gevolgd door de afkorting l-(lectio), in de preek van Gregorius van Tours over de translatie van Sint Maarten.

Naast deze aantekeningen in inkt zijn er ook notities die tijdens het daadwerkelijke gebruik van de codex uit de losse hand lijken te zijn toegevoegd. Het gaat dan bijvoorbeeld om Romeinse cijfers, maar ook om ‘sterretjes’(*) of elkaar kruisende strepen (X) in potlood. De Romeinse cijfers lijken een manier zijn geweest om de tekst te structureren en het daarmee het (voor)lezen ervan te vergemakkelijken, maar bij de kruisjes en sterretjes is het minder duidelijk wat hun functie was - áls deze tekens al een specifiek doel dienden.

Naast dit soort ‘leeshulpjes’ zijn er ook veel verbeteringen van de tekst in de marge genoteerd (fol. 18v, 19r, 23v, 35v, etc.). Deze verbeteringen werden na het kopiëren van de tekst toegevoegd door een corrector, vaak een meer ervaren kopiist.

Een stijlvolle martinellus

Ook zonder marginale aantekeningen waren er manieren om structuur aan te brengen in de hoofdtekst. In dit handschrift wordt daarvoor gebruik gemaakt van (rode) rubrieken, eenvoudige blauwe en rode lombarden, en maar liefst achttien grote, versierde initialen. Het penwerk dat zowel initialen, marge als bladspiegel siert, is een van de meest opvallende kenmerken van dit manuscript. Gisela Gerritsen-Geywitz (2009, 19) vernoemde één van de vroegste Utrechtse penwerkstijlen naar Hs. 125: de ‘Martinellum-stijl’. De Martinellum-stijl kenmerkt zich door het gebruik van kleine bolletjes, halve cirkels en lange, sierlijk uitlopende lijnen in de kleuren blauw, rood en paars, al dan niet vergezeld door het ‘Utrechts draakje’. Zogenaamde J-lijsten, aan de rand van de bladspiegel in afwisselend blauw en rood, horen tevens bij deze stijl. Verdere verfraaiing van het manuscript is in de tweede helft van het handschrift te vinden: hier duiken in de hoofdtekst simpele penwerkversieringen op die mogelijk spontaan werden aangebracht.

Behalve Hs. 125 zijn er nog vijf handschriften en een fragment die in de Martinellum-stijl zijn versierd (Gerritsen-Geywitz 2017, 21 noot 27). Vier zijn afkomstig van het Utrechtse Regulierenklooster (Hs. 207 (gedateerd 1405), en Hss. 275, 293 en 739), en een is een Rijmbijbel, nu Den Haag, Koninkijke Bibliotheek, KA 18. Ten slotte is er nog een schutblad van een bijbel afkomstig uit de Mariakerk met een initiaal in de Martinellum-stijl (G fol 163, zie ook Jaski 2018, 31 en 33).

Zoek het draakje

Hoewel we, zoals boven gezegd, niet met zekerheid kan worden gezegd waar de martinellus is gebruikt, is het wel zeker dat het dat het in of rondom Utrecht moet zijn gemaakt. Dit weten we door de aanwezigheid van het Utrechtse draakje in en rond de hierboven al genoemde grote initialen. Dit draakje komt vanaf het eind van de veertiende eeuw tot aan het begin van de zestiende eeuw zeer regelmatig voor in het penwerk van Utrechtse handschriften. De draakjes en ook de penversiering waartoe zij behoren vormen daarmee ook een handig gereedschap om handschriften te lokaliseren en dateren: wanneer het draakje en het typerende penwerk in een handschrift aanwezig is wijst dat er op dat het handschrift in de omgeving van Utrecht is vervaardigd.

Verspreid over de grotere initialen en het bijbehorende penwerk in deze martinellus zijn in totaal 30 grote en kleine draakjes te vinden. Hoewel de draakjes soms meer aan konijntjes of honden doen denken, zijn zij regelmatig ook als ‘echte’ draakjes met schubben en stekels te herkennen. De draakjes zijn veelal onderdeel van florale en plantaardige motieven: zo ‘spuwen’ zij plankenranken of vormen de basis van een boompje. Vaak is het even zoeken naar deze beestjes: zij schuilen tussen het gepriegel van de florator (de persoon verantwoordelijk voor het penwerk) of bevinden zich opgekruld op en tussen de rondingen van initialen. Geen ander handschrift bevat zoveel Utrechtse draakjes als Hs. 125, en het kan hiermee wel eens het dichtst met draken bevolkte middeleeuwse handschrift ter wereld zijn.

Kadellen met koppen

Naast het penwerk en de draakjes in de hiervoor genoemde initialen herbergt dit manuscript nog andere opvallende decoratie. Het gaat dan om een type letter dat in Hs. 125 vaak in de bovenmarge voorkomt, en die kadelletter of kadel wordt genoemd (zie ook Jaski 2017, 91-93). Deze kapitalen (hoofdletters) werden geschreven in inkt (zwart en rood in dit handschrift), bestaan uit sierlijke, dikke lijnen en bevinden zich daar waar ruimte is: in de boven- of ondermarge van de bladzijde. In sommige gevallen zijn deze letters verfraaid door menselijke gezichten, dieren of plantmotieven toe te voegen. In deze martinellus komen met name veel kadellen met koppen in profiel voor.

De kadel dient geen doel in het structureren van de tekst en het lijkt er ook op dat zij geen relatie tot de inhoud hebben: waarschijnlijk werden deze vorm van de decoratie door de middeleeuwse scribent ingezet om het manuscript op te leuken (en daarmee zichzelf te amuseren). Een handschrift uit dezelfde periode dat ook een aantal van deze kadellen met hoofdjes bevat, maar ook qua vormgeving, schrift en penwerk overeenkomt met Hs. 125 is Hs. 416, een evangeliarium afkomstig uit de Utrechtse Pieterskerk.

Er zijn vele middeleeuwse handschriften met teksten over Sint Maarten, waarvan sommige heel oud of fraai versierd zijn. Hs. 125 neemt hierin, met zijn aantekeningen, draakjes en kadellen – en met een prachtige Gotische textualis als schrift – toch een unieke plaats in.

Auteur:

Marloes Zeefat, mei 2022; geredigeerd Bart Jaski, september 2022

Wilt u meer weten over wat Bijzondere Collecties kan betekenen voor uw onderwijs en onderzoek? Bekijk dan onze pagina over advies en ondersteuning.