'Diarium' van Aernout van Buchell

Oude dagboeken vernieuwd

Portret van Arnoldus Buchelius

In de Renaissance begon het schrijven van persoonlijke geschiedenissen onder geleerden en heren van stand gemeengoed te worden. Dagboeken, reisverslagen, memoires of autobiografieën werden soms zelfs in druk uitgegeven. Een van de vroegste en fanatiekste schrijvers die zichzelf als onderwerp nam was Aernout van Buchell ofwel Arnoldus Buchelius (1565-1641). Zijn Diarium is in velerlei opzichten een opmerkelijk egodocument, zowel wat de inhoud en de illustraties betreft als zijn ontstaansgeschiedenis.

Buchelius als kamergeleerde

Arnoldus Buchelius is een voorbeeld van het type geleerde dat de rust van de studeerkamer boven alles stelt. Boven universitaire of publieke functies, boven een actief deelnemen aan het maatschappelijk leven en boven alle vormen van publiceerdrift. Daartoe in staat gesteld door een bescheiden vermogen kon hij zich, vooral na de dood van zijn enige zoon in 1611 die hem zeer had aangegrepen, wijden aan zijn geliefd historisch, oudheidkundig en genealogisch onderzoek dat voornamelijk inventariserend, detaillistisch, soms fragmentarisch van aard was. Altijd bereid anderen van zijn kennis deelgenoot te maken, onderhield hij vriendschappelijke contacten met geleerden en geestverwanten van zijn tijd. Vooral met Caspar Barlaeus, zijn verwanten Everardus en Adolphus Vorstius, zijn jeugdvriend Johannes de Witt, maar ook met Gerardus Vossius, Anna Maria van Schurman, Petrus Scriverius, Johannes van Beverwijk, Josephus Scaliger, Janus Gruterus, Daniel Heinsius en Gisbertus Voetius werden regelmatig brieven gewisseld.

Reizen en carrière

Buchelius heeft, na zijn vooropleiding aan de Utrechtse Hieronymusschool, korte tijd letteren gestudeerd in Leiden. In 1584 vertrok hij echter naar Douai, waar hij zich anderhalf jaar aan de rechtenstudie wijdde. Van daar reisde hij verder naar Parijs, waar hij in contact kwam met vele geleerden, onder wie Jean Dorat. In 1587-1588 maakte hij over Duitsland een reis naar Italië, die hem zijn hele verdere leven zou bijblijven. Na enkele kortdurende functies als secretaris te hebben vervuld, maakte hij in 1593 in Leiden zijn rechtenstudie af, waarna hij in Utrecht een advocatenpraktijk begon, die hem echter voldoende tijd liet voor zijn studies. In hetzelfde jaar trouwde hij met Klaasje van Voorst. Behalve enige jaren bewindhebber van de Verenigde Oost-Indische Compagnie (1619-1620) en ouderling geweest te zijn – Buchelius was omstreeks 1591 van katholiek, protestant geworden – heeft hij geen openbare functies meer vervuld.

Het Diarium

Commentarius rerum quotidianarum …, beter bekend als het Diarium ('Dagboek').

Buchelius definitieve versie van zijn levensverhaal tot 1599 is zijn Commentarius rerum quotidianarum … ('Commentaar op dagelijkse zaken …'), beter bekend als het Diarium ('Dagboek'). De twee kloeke delen die dit deels autobiografische, deels kroniekachtige werk bevatten, zijn een door Buchelius tussen 1593 en 1600 geschreven netschrift dat hij tot circa 1625 regelmatig verbeterde en aanvulde. De aantekeningen beginnen in 1560 (dus voor zijn geboorte) en lopen voort totdat ze in 1599 afbreken. Zijn reis naar Keulen in 1599-1600 beschreef Buchelius in een apart handschrift (Hs. 762) in kleiner formaat (zie Keussen 1908, 90-114). Hij hanteert het Latijn uit zijn tijd, wat niet altijd even gemakkelijk te volgen is.

Opzet van het Diarium

Op een directe en concrete wijze geeft Buchelius ooggetuigenverslagen en berichten van de meest uiteenlopende gebeurtenissen in Utrecht, de Republiek en Europa, afgewisseld door genealogische aantekeningen en plaatsbeschrijvingen van steden en monumenten die hij tijdens zijn reizen heeft bezocht. Enige tientallen ingekleurde pentekeningen van monumenten, antiquiteiten, munten, wapens en stadsgezichten illustreren de tekst. Door Buchelius' stijl en detaillering, waardoor feiten, feitjes en omstandigheden zijn overgeleverd die op andere wijze niet zijn vastgelegd, ontstaat soms het gevoel het dagelijks leven tijdens de wording en groei van de Republiek te kunnen betrappen. Beide delen van het Diarium zijn getranscribeerd door Kees Smit, in een editie van 1032 pagina’s en voorzien van een inleiding, indices en ruim 2400 voetnoten.

Inhoud van het Diarium deel 1

fol. 1-3: Gedicht, titel en voorwoord, gedateerd M.D.XXCIIIX A.D. XIII Kal. Decemb., waarmee waarschijnlijk 20 november 1593 wordt bedoeld (en niet 1587, toen Buchelius nog in Italië verbleef) (ed. Brom & Van Langeraad 1907, 3-6).

fol. 4-52: Beschrijving van Utrecht, ingeluid met de woorden A patria urbe, quae mihi vitae simul et peregrinationis initium dedit exordiar ('Ik begin mijn tekst met de vaderstad, die mij het begin van mijn leven en tegelijkertijd van mijn [levens]reis heeft gegeven') (ed. Muller 1906). Zie voor een transcriptie en vertaling de website van Utrechtse Kronieken.

fol. 53-140r: Gebeurtenissen 1560-januari 1584, beginnend met Diarium ab anno Crist. M.D.L.X. (ed. Brom & Van Langeraad 1907, 7-93).

fol. 140r-157v: Reis naar en studie te Douai, februari 1584-juni 1585 (ed. Brom & Van Langeraad 1907, 93-120; Franse vertaling De Warenghien 1904).

fol. 158r-209r: Reis naar en verblijf te Parijs, juni 1585-mei 1586 (ed. Brom & Van Langeraad 1907, 120-134; Franse vertaling Vidier 1900).

fol. 209r-215r: Gebeurtenissen te Utrecht, mei 1586-april 1587 (ed. Brom & Van Langeraad 1907, 134-146).

fol. 215r-256v: Reis door Duitsland, mei-oktober 1587 (ed. Brom & Van Langeraad 1907, 146-158; Duitse vertaling Keussen 1907).

fol. 257r-275r: Historische aantekeningen, voornamelijk chronologische lijsten van Utrechtse magistraten, doorlopend tot Buchelius' eigen tijd (niet geëditeerd).

Afbeelding van de stad Arnhem, Fol 111r uit Hs. 798-I

Inhoud van het Diarium deel 2

fol. 1-91r: Reis door Italië (Iter Italicum), oktober 1587-april 1588, met bezoeken aan onder andere Pavia, Venetië, Rome, Napels, Siena en Florence (zie De Jong 2002 en 2010; De Jong & Kemper 2009 en 2012) (ed. Lanciani 1901, vgl. Brom & Van Langeraad 1907, 158-169).

fol. 91r-95v: Terugreis door Duitsland, april-juli 1588 (ed. Brom & Van Langeraad 1907, 169-174).

fol. 95v-148r: Gebeurtenissen te Utrecht en de Nederlanden, juli 1588-mei 1591 (ed. Brom & Van Langeraad 1907, 174-292).

fol. 148v-163v: Reis door Duitsland, mei-november 1591 (ed. Brom & Van Langeraad 1907, 292-304; Duitse vertaling Keussen 1908, 43-90).

fol. 163v-237v: Gebeurtenissen te Utrecht en de Nederlanden, november 1591-april 1599 (ed. Brom & Van Langeraad 1907, 304-486).

De edities van Muller 1906 en van Brom & Van Langeraad 1907 zijn niet integraal, en vooral de laatsten spitsen zich toe op Buchelius zelf en locale geschiedenis. Ze laten notities over bekende (inter)nationale gebeurtenissen en beschrijvingen van bekende monumenten achterwege. De vertalingen zijn eveneens op een dergelijke manier selectief. Aan een integrale editie wordt inmiddels gewerkt.

De rapiaria

Het Diarium is eigenlijk geen dagboek maar min of meer een editie van verschillende dagboekjes (rapiaria) die Buchelius had bijgehouden. Hiervan zijn er twee bewaard gebleven. Hs. 1640 is getiteld Acta diurna ('Dagelijkse bezigheden') en beslaat zijn tijd in Douai en Parijs (juli 1584-mei 1586) en het begin van zijn tocht door Italië (februari en maart 1588). Hs. 761 heeft een langere titel: Rerum memorabilium diversarum observationum itineris mei Germanici et Italici commentariolus ('Korte aantekeningen van diverse waarnemingen van memorabele zaken van mijn Duitse en Italiaanse reis'). Het beslaat min of meer de periode van april 1587-juni 1588.

Buchelius als redacteur van zijn eigen werk

In beide rapiaria vinden we kruisjes of lange strepen in de kantlijn, en dit zijn de passages die Buchelius lijkt te hebben geselecteerd voor opname in het Diarium. Een korte vergelijking laat zien dat Buchelius niet alles uit zijn rapiaria gebruikte. Wat hij gebruikte verwoordde hij vaak anders, of hij maakte een samenvatting of herschreef het zelfs (zoals bijvoorbeeld gedichtjes van eigen hand). Buchelius redigeerde dus zijn eigen werk, en wilde duidelijk een geordend geheel produceren, overzichtelijker dan de kleine en soms slordige en ongeordende rapiaria. Hij vulde de tekst van het Diarium aan met informatie uit andere aantekenboekjes of bronnen. Dit blijkt ook uit de afbeeldingen in het Diarium.

De herkomst van de afbeeldingen

Het Diarium is verlucht met ruim 100 tekeningen, variërend van kleine munten en wapenschilden tot grote monumenten, stadsgezichten en kaarten. Voor een gedeelte zijn dit nette en ingekleurde versies van de tekeningen die we in de rapiaria vinden. Zo is het monument van Anne de Montmorency  (Diarium I, 164v) overgenomen uit Hs. 1640, fol. 60r. Een aantal van de grotere tekeningen in de Parijse sectie in het Diarium vinden we echter niet in zijn rapiarium. Wellicht gebruikte Buchelius daarvoor een groot schetsboek, nu verloren gegaan, of gebruikte hij andere bronnen, zoals hij deed met de afbeelding van de Engelenburcht van rond 1490 (II, 30v), die hij blijkbaar aan een oude tekening ontleende, of het Capitool in Rome (II, 39r), die hij kopieerde uit een in 1588 uitgegeven boek (zie De Jong & Kemper 2009).

De waarde van het Diarium

De uiteindelijke waarde van het Diarium moet beoordeeld worden in samenhang met de rapiaria en andere bronnen – zowel van Buchelius zelf als externe bronnen – die hij gebruikte als basis voor zijn teksten en afbeeldingen. Het staat echter wel vast dat het Diarium, ook al is het een editie, een uniek egodocument is. Buchelius is een van de eerste buitenlandse humanisten die uitgebreid verslag doet van zijn reizen in Frankrijk, Duitsland en Italië. Hij doet dit met de blik van een geschiedkundige (vgl. Langereis 2001) en kunstliefhebber (vgl. Hoogewerff & Van Regteren Altena 1928), maar ook als gematigd katholiek die in het buitenland wordt geconfronteerd met de contrareformatie. Deze ervaring is zeker van invloed geweest op zijn 'bekering' tot het protestantisme (Pollmann 2000). Als geen andere Utrechter belichaamt Buchelius de Renaissance en Reformatie die zijn leven zo hebben bepaald.

Auteur: Bart Jaski, 2012

Afbeelding van de Engelenburcht in Rome (Hs. 798-2, fol. 30v)