De Nederlandse Beke

Raadsels rondom een Middelnederlandse vertaling

Beginpagina van de Croniken van den Stichte van Utrecht ende van Hollant

Het succes van een tekst in de middeleeuwen kun je redelijk goed aflezen aan de hoeveelheid handschriften die er van zijn gekopieerd, aan de verschillende versies die zich ontwikkelden en de gewildheid onder latere bezitters. In die zin is Utrecht, Universiteitsbibliotheek, Hs. 1182 (5 D 9), een exponent van een populaire tekst: de Middelnederlandse vertaling van de Chronographia van Jan Beke, die bekend staat onder de titel Croniken van den Stichte van Utrecht ende van Hollant. Kunnen we met behulp van Hs. 1182 en andere handschriften nagaan waar die vertaling is gemaakt?

De kroniek van Beka

Jan Beke, ook wel Johannes de Beke of Beka genoemd, schreef een kroniek in het Latijn over de bisschoppen van Utrecht en graven van Holland tot 1346. Hij baseerde zich in zijn Chronographia vooral op oudere kronieken. Hij droeg zijn werk op aan Jan van Arkel, bisschop van Utrecht (1342-1364) en Willem van Beieren, die vanaf 1346 het graafschap bestuurde in naam van zijn moeder Margaretha (in 1348 werd hij graaf Willem V). De meeste van de pakweg vijftien middeleeuwse handschriften die nu bekend zijn van Bekes Latijnse kroniek, bevatten voortzettingen van die kroniek tot latere periodes, waarvan sommige tot 1393 (Carasso-Kok 1981, 312-318, nr. 297; Bruch 1973, xii-xvii). Nog in 1393 werd een Middelnederlandse vertaling gemaakt van een of meerdere Latijnse handschriften.

De Middelnederlandse vertaling

Van de Middelnederlandse vertaling bestaan rond de twintig middeleeuwse handschriften (Bruch 1932, xliii-xlviii), en in een vroeg stadium ontstonden er al verschillende versies. De vier meest ‘originele’ handschriften zijn te dateren in de periode 1393-1405: Brussel, KB 7420 (K1 in Bruchs editie); Den Haag, KB 130 C 11 (L1); Utrecht, UB 1183 (N1; Bruch noemt het foutief Hs. 1182); en ons Hs. 1182 (O1). Hans Bruch (1982, xlix, lvii) veronderstelt dat de laatste drie, en zeker L1 en N1, uit hetzelfde scriptorium kwamen, zozeer stemmen ze qua opmaak met elkaar overeen, al zijn er tekstueel wel verschillen (xlix, lvii). Waar dat scriptorium zich bevond bespreekt hij echter niet. Als Bruch gelijk heeft dan kunnen op dit punt wel enige vorderingen maken.

Het scriptorium

Voor alle vier handschriften geldt dat ze een connectie met Utrecht hebben:

  • Den Haag, KB 130 C 11 (L1) is volgens Bruch (1982, xlix) qua tekst het beste handschrift, en heeft hetzelfde penwerk als Utrecht, UB, Hs. 155 (geschreven in 1402) en Hs. 88, die beide in het bezit waren van de Utrechtse kanunnik Wilhelmus de Arnhem (zie Van der Horst 1989, 6-7, nr. 20-21), die proost van Emmerik was en stierf in 1424. Peter Gumbert (1974, 179-180) wijst de decoratie in die twee toe aan de oostelijke Nederlanden.
  • UB Utrecht Hs. 1183 (N1) heeft een Utrechtse band van rond 1500 (vgl. Hulshof en Schretlen 1921, 18 (L fol 772 uit 1501)) met stempels die worden geassocieerd met de boekbinder Dirck Claesz. Roest, die onder andere boeken voor de kapittels van de St. Jan en Oudmunster inbond.
  • Brussel, KB 7420 (K1) was in het bezit van Peter van Sconenburch (Van den Gheyn 1906, 704, nr. 4480), die we kennen als iemand die in 1493 in De Bilt landgoederen verkocht aan het Utrechtse klooster Vredendaal.
  • Hs. 1182 (O1) heeft op fol. 1r een enkele initiaal met penwerk, getekend in de Utrechtse ‘Martinellum-stijl’, gangbaar rond 1400 (Proske-Van Heerdt 1992; Gerritsen-Geywitz 2009, 20-21).

De vier handschriften tonen variaties die ten dele al rond 1393-5 moeten zijn ontstaan, en sommige of alle kunnen ook al uit dat jaar of kort daarop stammen. Het vroegst dateerbare handschrift met de vertaling is het Kladblok van Heraut Beieren (Claes Heynensoon) uit 1396 (Den Haag, KB 71 H 39 (KlHer)). De tekst daarin staat echter al verder af van wat de originele vertaling moet zijn geweest dan van de vier hierboven genoemde handschriften (Bruch 1982, xlix; Van Anrooij 1986, 158). Kopieën en bewerkingen van de vertaling volgden elkaar blijkbaar enorm snel op. Aan de hand van de herkomst en connecties van de vier meest ‘orginele’ handschriften kunnen we veronderstellen dat de vertaling van de Chronographia van Jan Beke in Utrecht is ontstaan.

Radbouds gezangen

Een andere aanwijzing hiertoe vinden we in de tekst zelf. In de Latijnse Beke wordt verteld dat Radboud (bisschop 899-917) (vrij vertaald) de beste teksten over Willibrord en Bonifatius samenstelde, en eveneens het complete officie van het Translatiefeest van Martinus schreef (Bruch 1973, 63, caput 34). Op 4 juli werd namelijk gevierd dat Martinus’ relieken naar de basiliek van Tours waren overgebracht. De tekst in de Middelnederlandse vertaling op fol. 14v leest: ‘ende mede dicht hi een heel ambocht dat men noch huden daghes singhet op sunte Mertijnsdach translacio’ (vgl. Bruch 1982, p. 48). De contemporaine aanvulling ‘dat men nog heden ten dage zingt’ lijkt te wijzen op een herkomst in een van de religieuze instituten in Utrecht, bijvoorbeeld een van de kapittels. In Utrecht was de Domkerk gewijd aan Sint Maarten, de schutspatroon van de stad en de diocees. Radbouds officie met muzieknotatie staat in het twaalfde-eeuwse antifonarium van het Mariakapittel (UB Utrecht Hs. 406, fol. 133v-135r). Ook voor de rest wijst de inhoud van de Middelnederlandse vertaling naar Utrecht (Bruch 1982, xix), en Antheun Janse stelt zelfs een waarschijnlijke auteur voor: de stadsklerk Jan Tolnaer Jr. (Janse 2006; zie ook Smithuis 2017, 89-90).

Opbouw van Hs. 1182

Het handschrift bestaat uit de vertaling met enkele aanvullingen:

  • Fol. 1r-103r: Hoofdtekst met als titel: ‘Dit sijn die croniken van den Stichte van Utrecht ende van Hollant’. Kroniek tot 1393.
  • Fol. 103r-103v: aanvulling: [E]nde hierom qwam die bisscop Jan van Ludijc … (herhaling van 103vb6-22), gevolgd door: [I]tem doe bisscop Florens ghestorven was (in 1393) … aen den ghesticht te brenghen (vgl. Bruch 1982, 243-244).
  • Fol. 104r-114v: [I]tem doe biscop Florens gestorven was (vgl. Bruch 1982, 244) … yn synre tyt hieft geweest (= Bruch 1982, 298 §21 r. 60).
  • Fol. 114v: [N]u wil ic voirt scriven van den doemdeken (= Bruch 1982, 298 §22 r. 1 en voetnoot) … dat si binnen bleven.
  • Fol. 114v-116v: drie oorkondes in kopie: keizer Sigismund ten behoeve van Jan van Beieren, van 13 maart 1418; Willem graaf van Holland uit 1413 en 1414.
  • Fol. 117v: notities over 23 juli en augustus 1586; op 115r een notitie over 19 augustus 1586. De laatste twee gaan over het ontzetten van ‘die stadt Barch’ – Rijnberk (Rheinberg), waar de hertog van Parma die dag was.

Het Vervolg na 1393

Wat de aanvullingen betreft wijkt Hs. 1182 af van alle andere handschriften die het Vervolg hebben: ze zijn niet geschreven door dezelfde scribent als de hoofdtekst, maar door verschillende andere schrijvers (Bruch 1982, liii, lviii). Wel lijken de aanvullingen ontleend te zijn aan een meer volledig Vervolg, en wijkt de tekst hier en daar ook af ten opzichte van andere. Een moderne hand heeft met potlood bij fol. 103r de aantekening ‘herhaling van ’t voorg[aande]’ geschreven en tweemaal het cijfer 294. Daarna voegt hij oplopende cijfers toen aan opeenvolgende secties, tot 347 op fol. 114v, voordat de oorkondes beginnen. Hij heeft hier de tekst vergeleken met een oude editie (Matthaeus 1701) die is gebaseerd op Utrecht, UB, Hs. 1801 (8 K 8) (M in Bruch 1982, xliv). Wellicht zijn de aantekeningen in potlood aangebracht door Harry Pierre Coster, wiens dissertatie uit 1914 de eerste moderne studie van de tekst vormde.

Fol. 114v: meerdere scribenten

Boekband en -blok

De leren boekband die het handschrift omvat komt waarschijnlijk uit de zestiende of zeventiende eeuw. De band is niet gedecoreerd en is, afgezien van meerdere krassen, vlekken en gebogen hoeken, nog in een vrij goede staat. De dekbladen, die aan de binnenkant van de kartonnen platten waren geplakt, zijn delen van een brief. Op de achterkant zijn twee namen te lezen: Frans Both en ? Vandervoort. Ze duiden op een Utrechtse herkomst. Frans Both (van der Eem) was tweemaal burgemeester van Utrecht in de periode 1577-1580, en stierf in 1587. Van der Voort is ook een Utrechtse regentenfamilie. Een strook perkament, wellicht uit de veertiende eeuw met een onbekende tekst, is vooraan gebruikt om band te verstevigen.

Alle 117 folia zijn gemaakt van perkament van ca. 280x195 mm. Op verschillende folia, soms aaneensluitend (bv. fol. 98v-101v), lijkt de inkt op meerdere plaatsen te zijn uitgelopen. Daardoor is de tekst soms moeilijker te lezen. Bruine vlekken (bv. fol. 61r), witte vlekken (bv. 28r), gescheurde folia (bv. 32 en 40), gaatjes, al dan niet later gedicht (bv. 10, 15, 45), en kreuken (vooral 1-6) tonen aan dat het handschrift niet werd gezien als een luxueus product en intensief is gebruikt.

Foliëring

In totaal zijn er vijftien katernen. De meeste katernen in het handschrift bestaan uit acht folia, waarbij katern 11 (fol. 81-88) twee kimmen heeft tussen fol. 83-84 en 86-87, waar twee enkele bladen een bifolium hebben vervangen. Katern 13 bevat zeven folia (fol. 97-103). Dit is het laatste katern van de hoofdtekst. Tussen folio 96 en 97 is ook een kim te zien. Het zou kunnen dat de kopiist zag dat hij geen achtste folio nodig zou hebben en daarom besloot om het voorlaatste blad weg te snijden. Katern 14 (104-109) bestaat uit zes folia, katern 15 (110-117) weer uit acht folia.

De moderne foliëring is in juli 1979 toegevoegd, ter correctie van een oudere foliëring tot en met folium 115. Daar waren echter fouten gemaakt: folium 81 had het nummer 79 gekregen (maar daarna werd er weer correct verder geteld) en folium 103 had nummer 101 gekregen, maar toen werd er verder geteld: folium 104 werd 102, 105 werd 103, enzovoorts. Dit is in 1979 gecorrigeerd. Daarnaast zijn de folia 33 tot en met 40 verkeerd gebonden. Dat katern zou na folium 48 moeten doorlopen. De volgorde van de folia moet dus zijn: 1-32, 41-48, 33-40, 49-117.

Codicologische aspecten

De liniëring is gedaan met loodstift, en waar zichtbaar is het vrij uniform gedaan (uitzonderingen zijn fol. 74r en 97r). De prikgaatjes zijn vooral in de tweede helft van het boek te zien. De laatste twee katernen met de toegevoegde teksten laten meer afwijkingen zien, zoals lijnen tussen de kolommen, terwijl van fol. 115v-116v de tekst niet in kolommen is geschreven zoals elders, maar over de hele breedte van het blad. Hs. 1182 is geschreven in de Gotische textualis, de toevoegingen op fol. 103 in een Gotische hybrida, en die op fol. 104r-114va in een Gotische semi-hybrida. De initiaal op fol. 1r is versierd met penwerk in rood en blauw in de Martinellum-stijl. Verder zijn er in de hoofdtekst lombarden in afwisselend blauwe en rode inkt, titels in rood, soms met regelvullers, kadellen (fol. 4r, 6r, 6v, 17v, etc.), paragraaftekens (21v, 25v, 35r, 55v, etc.) en verbeteringen door het doorstrepen of aanvullen in rood (fol. 12v, 24r, 31v, 32r, etc.). In de aanvullingen zijn ruimtes voor lombarden of paragraaftekens (op fol. 106r) leeg gelaten. Op meerdere plaatsen in het handschrift zijn letters of woorden weggekrast en verbeteringen gemaakt (bv. fol. 7v, 25r, 70v, 102r).

Gebruikssporen

Op de meerderheid van de folia van de hoofdtekst zijn gebruikssporen te vinden, zoals getekende handjes (maniculae) in verschillende vormen (vergelijk fol. 20v met 24v, 41v of 67v), kruisjes (fol. 28v, 30r, 33v, etc.) en haakjes die een kadertje vormen, (bv. fol. 30r, 84v, 85r). Op veel folia zijn er notities in de marge of ergens anders op het folium geschreven. Jaartallen komen veel voor (fol. 12r, 16r, 20r, etc.) en zijn door wellicht vier verschillende handen geschreven. Verschillen kan men bijvoorbeeld zien bij de vergelijking van de jaartallen op fol. 27v-31v. Plaatsnamen worden ook in de marge geschreven, zoals op fol. 17r (Heylighenberge), 22r (Reinsborch) en 25v (Berne). Persoonsnamen, vooral die van bisschoppen, komen ook vaak voor, zoals op fol. 17r (Ansfridus), 21r (Coenraet) en 23r (Godebold). Ook deze zijn door verschillende handen toegevoegd, net als andere notities in de marge (bv. fol. 20r, 22r, 22v en 50v). De gebruikssporen zullen afkomstig zijn van opeenvolgende bezitters, maar van slechts enkelen kennen we de naam.

Eigendomskenmerk van Gilbertus Junius

Eigendomskenmerken

Op folio 117v staat het waarschijnlijk oudste eigendomsmerk. De woorden “dit boeck hoort toe J?........de? …….b?rch” kan men nog onderscheiden. Er lijken in totaal vijf lijnen tekst te zijn uitgewist. Op folio 117v is ook een kindertekening te zien. Het is mogelijk dat het gekrabbel in de rechter bovenhoek van folio 41r ook kindergekrabbel is.

Op folio 115r staat het eigendomsmerk: ‘Dit Boeck hoert toe: / Anthonis Van Nijkercken/ / Heere vergeeft dSonden / Anno . 1.5.9.5.’ Anthonis Huybertszoon van Nijkerkcken stierf in 1629. Hij was schout van Tull en ’t Waal (onder Utrecht) en rentmeester van het St. Bartholomeus Gasthuis in Utrecht. Hij is de zoon van Huybert Thoniszoon van Nijkercken en Cornelia van Royen en trouwde met Margareta Anthonisdochter Ymants.

Op het eerste dekblad staat het volgende eigendomsmerk: ‘Bibliothecae Ultrajectinae d.d. D. Gilbertus Junius ad S. Mariam Trajectensis Canonicus et vice-decanus’ (‘Gegeven aan de bibliotheek van Utrecht door de Heer Gilbertus Junius, kanunnik en vice-decaan in de Mariakerk van Utrecht’). Gilbertus Junius komt voor in naar schatting tegen de 200 aktes (vooral bewaard in Het Utrechts Archief), als domheer (1650-1665) en als vice-decaan van het Mariakapittel (1666-1680). Zijn broers waren Cornelis Junius, schout van Cothen, en Justus Junius. Zij drieën waren neven van Adrianus Junius, rector van de Latijnse School in Amsterdam, die stierf in 1670. We mogen aannemen dat het handschrift in of rond 1680 aan de Stads- en Universiteitsbibliotheek is geschonken.

Onderzoeksmogelijkheden

Hs. 1182 is in meerdere opzichten een intrigerend handschrift. Het heeft vanaf dat het rond 1400 in Utrecht geschreven werd totdat het ca. 1680 in de Stads- en Universiteitsbibliotheek terecht kwam, een bewogen leven gehad met verschillende aanvullingen en eigenaren. De vertaling van Beke’s werk, de verspreiding daarvan en de snelle ontwikkeling van varianten vormt als geheel een interessant studiegebied. De Universiteitsbibliotheek Utrecht heeft ruwweg de helft van alle bekende middeleeuwse afschriften van Croniken van den Stichte van Utrecht ende van Hollant in haar bezit, en op twee na zijn ze alle gedigitaliseerd (*): Hss. 1804* (J2 in Bruch 1982), 10 B 8 (K2, afschrift van K1), 1802* (L2), 1801* (M), 1805 (GWet), 1183* (N1), 1184* (N2, afschrift van N1), 1182* (O1) en 1803* (O6). Bruch schenkt weinig aandacht aan de provenance van de handschriften, en hier ligt dus nog een heel onderzoeksterrein bloot.

Auteurs

Bart Jaski en Irini Verbeeck, januari 2022