'Rosarium Jesu et Mariae' van Jacobus van Gruitrode

Rozentuin op reis

Fol 82r. uit handschrift 229 uit de Bijzondere Collecties van de Universiteitsbibliotheek Utrecht

Een van de meest productieve schrijvers uit de Lage Landen in het midden van de 15de eeuw was Jacobus van Gruitrode. Onder de werken die deze kartuizer monnik op zijn naam had staan, behoorde het Rosarium Jesu et Mariae. Het oudste handschrift van deze tekst bevindt zich in de Universiteitsbibliotheek Utrecht (Hs. 229). Het is afkomstig van het Augustijner regulierenklooster te Utrecht. De handschriftelijke overlevering laat zien hoe dit werk zich ook over de andere kloosters in Utrecht en elders verspreidde.

Jacobus van Gruitrode

Jacobus van Eertwach werd rond 1400-1410 te Gruitrode nabij Maaseik geboren. Hij trad de kartuizerorde binnen, een gemeenschap van kluizenaars waar het leven draait om bidden, meditatie, zwijgen en studeren. Van 1440 tot zijn dood in 1475 was Jacobus van Gruitrode prior van het klooster Alle Apostelen nabij Luik - afgezien van de periode 1445-1447, toen hij die post vervulde voor het klooster Sion bij Zierikzee. Hij was bevriend met Dionysius de Kartuizer (1402-1471), die lange tijd verbonden was aan het kartuizerklooster Bethlehem bij Roermond. Jacobus schreef zijn werken anoniem, maar onder meer door een lijst van zijn werken uitgegeven door Johannes Trithemius in 1494 (119v) kan een groot aantal daarvan geïdentificeerd worden.

De lange versie van het Rosarium

Jacobus schreef het Rosarium Jesu et Mariae op relatief jonge leeftijd. Rond 1430-1435 produceerde hij eerst een lange versie, getiteld Hortulus aurearum rosarum Jesu et Mariae ('Tuintje van de gouden rozengaard van Jezus en Maria'), waarvan slechts één handschrift is overgeleverd (Brussel, Koninklijke Bibliotheek, II 468), dat door waarschijnlijk vijf personen is geschreven. Jacobus zelf voegde de titels en rubricering aan het handschrift toe. Ook werd het door Jacobus zelf ingebonden. In een uitgave van 1663 wordt er ook nog een exemplaar in het kartuizerklooster Bethlehem vermeld, met als datering 1471, het sterfjaar van Jacobus' vriend Dionysius de Karthuizer. Het werk bevat vooral geestelijke oefeningen voor de zeven dagen van de week, die gerelateerd zijn aan het leven van Jezus en Maria (die door de kartuizers speciaal werd vereerd). Zoals hij zelf vermeldt, ontleende Jacobus deze oefeningen uit de geschriften van de kerkvaders en andere belangrijke geestelijken.

De korte versie van het Rosarium

Kort nadat hij de lange versie had voltooid, vervaardigde Jacobus op verzoek van twee medebroeders een verkorte versie. Samen met een medebroeder plukte hij de 'fraaiste rozen' uit de lange versie en snoeide ongeveer de helft aan tekst weg, maar hij voegde hier en daar ook wat toe. Het begin van de tekst blijft hetzelfde: Fasciculus myrrhe dilectus meus ... Vóór 1445 werd er ook een Middelnederlandse vertaling gemaakt, onder de titel Die roesenghaert Jhesu ende Marie, die op enkele punten weer afwijkt van de Latijnse tekst. Van de verkorte versie in het Latijn als in het Middelnederlands zijn volgens Jan Deschamps (1985a-b) elk acht handschriften overgeleverd. Het oudste dateert uit 1439.

Het Rosarium op reis

Uitsnede uit fol. 85r. van handschrift 229 uit de Bijzondere Collecties van de Universiteitsbibliotheek Utrecht

Deschamps noemt acht handschriften van het Rosarium Jesu et Mariae: Utrecht, Universiteitsbibliotheek, Hss. 170, 227, 228, 229 (alle vier uit Utrecht); Londen, British Library, Harley 2926 (geschreven in 1470) en Toledo, Archivo y Biblioteca Capitulares, 21-34 (geschreven in 1481), beide uit het benedictijner klooster Subiaco ten oosten van Rome; en twee handschriften met uittreksels van het Rosarium, die ook aan elkaar verwant lijken te zijn, namelijk Darmstadt, Hessische Landes- und Hochschulbibliothek, 2274 (1439, uit het kartuizerklooster te Wezel) en Parijs, Bibliothèque de l'Arsenal, 953 (15e eeuw, uit het kartuizerklooster Alle Apostelen bij Luik). In 1742 bevond zich ook een exemplaar in het kartuizerklooster Bethlehem bij Roermond.

In de handschriftencatalogi van de Universiteitsbibliotheek van Bazel worden nog eens drie handschriften met het Rosarium genoemd (Steinmann 1982, 27, 132, 443; vgl. Bodemann-Kornhaas 2002, 149): A X 92 (eerste helft 15e eeuw, uit het kartuizerklooster te Bazel), en een verwant handschrift met uittreksels, A X 142 (olim B VIII 14) (decennia rond 1450, uit het dominicaanse klooster te Bazel). Bij A IX 95 (1454 te Bazel geschreven door Balthasar, abt van het cisterciënzer klooster Zinna, nabij Jüterbog, ten zuiden van Berlijn) gaat het ook om citaten uit het Rosarium (vgl. Von Scarpatetti 1977, 85 nr. 228).

Opvallend is dat het Rosarium zich blijkbaar vanuit Luik verspreidde naar Roermond/Wezel, Utrecht, Bazel en Subiaco. Zover bekend is de tekst altijd overgeleverd in samenhang met andere teksten, en die zijn in de gevallen van Utrecht, Bazel en Wezel steeds uniek.

De Utrechtse handschriften

Uitsnede uit Fol 90r. uit handschrift 229 (Rosarium) uit de Bijzondere Collecties van de Universiteitsbibliotheek Utrecht

Van de vier Utrechtse handschriften is Hs. 229 het oudste, en wordt door Deschamps (1985a, 112-114) gedateerd in de periode 1440 tot 1450. Het Rosarium wordt voorafgegaan door een korte tekst met als titel Abbas Serenus in collaconibus patrum ('Abt Serenus in de gesprekken van de vaders'), welke begint met Anima naturaliter numquam .... Na het Rosarium volgt weer een korte tekst, met als titel Lamentatio peccatorum qui est valde utilis ('Klaagzang der zondaars welke zeer nuttig is') met een aantal citaten. Het begint met Quis dabit capiti meo aquam, et oculis meis fontem lacrimarum (Jeremia 9:1), ut defleam vulnera anime mee?, een citaat toegeschreven aan de kerkvader Ambrosius van Milaan. De twee aanpalende tekstjes zijn instructieve teksten voor het kloosterleven. Zo komt abt Serenus voor in de Collationes ('Gespreken') van de grondlegger van het westerse kloosterleven, Johannes Cassianus (stierf 435).

fol 1r. uit handschrift 228 uit de Bijzondere Collecties van de Universiteitsbibliotheek Utrecht

Exact dezelfde opzet (Abbas Serenus ... - Rosarium - Lamentatio peccatorum) als in Hs. 229 vinden we in Hs. 228, dat in 1495 door een novice (iemand die op proef is in een klooster) van het Utrechtse regulierenklooster werd geschreven. Het is zeer waarschijnlijk dat hij de tekst hiervoor uit Hs. 229 had overgeschreven. Maar het Rosarium verspreidde zich ook elders in Utrecht. Hs. 227 werd omstreeks 1460 in het kartuizerklooster Nieuwlicht (Nova Lux) geschreven. Ook hier wordt het Rosarium voorafgegaan door Abbas Serenus ..., maar wordt gevolgd door andere teksten. In Hs. 170, in 1475 geschreven door de novice Johannes Mersen in de Paulusabdij, zien we het omgekeerde: het Rosarium wordt voorafgegaan door een aantal andere teksten, maar wordt gevolgd door de Lamentatio peccatorum (al ontbreekt de titel). De auteur van die tekst is overigens niet bekend. Het is niet Oglerius de Locedio zoals soms wordt gesteld, ook al schreef die ook een tekst die begint met een citaat van Jeremia 9:1.

Verspreiding van het Rosarium

De Utrechtse handschriften geven een belangrijk inzicht in de verspreiding van het Rosarium. Alle hebben een verwante tekstoverlevering, waarbij het Rosarium wordt geflankeerd door Abbas Serenus ... en/of  Lamentatio peccatorum. In geen van de andere handschriften is dit het geval. Het is waarschijnlijk dat het Rosarium zich eerst binnen de kartuizerorde verspreidde, bijvoorbeeld naar Roermond, waar Jacobus van Gruitrode goede contacten had. Hierna kan het naar Utrecht zijn gegaan, ten eerste naar het kartuizerklooster Nieuwlicht, daarna naar het regulierenklooster (Hs. 229 en een kopie, Hs. 228) en de Paulusabdij (Hs. 170). Van Nieuwlicht rest dan alleen een late kopie (Hs. 227), die aan het eind niet geheel compleet is. Wellicht was het geschreven door een novice, zoals dat hij Hs. 227 en Hs. 170 ook het geval is. Het instructieve karakter van het Rosarium maakte het heel geschikt voor diegenen die in het klooster wilden treden. Zover nu valt na te gaan, verspreidde het Rosarium zich op een soortgelijk manier in Bazel, waar één handschrift van de kartuizers was, één van de dominicanen, en één werd geschreven door een Duitse cisterciënzer die in Bazel verbleef.

Uitsnede uit fol. 71v van handschrift 229 (Rosarium) uit de Bijzondere Collecties van de Universiteitsbibliotheek Utrecht

Een waardevolle tekst?

Als bescheiden kartuizer geeft Jacobus niet hoog op van zijn eigen pennenvrucht. Hij heeft de teksten vooral ontleend aan anderen. Het is geen geleerde tekst en biedt geen nieuwe inzichten. Dit verklaart wellicht dat het Rosarium slechts enkele decennia werd verspreid. De Utrechtse en Bazelse overlevering suggereert dat de tekst via kartuizerkloosters door andere orden lokaal werd overgenomen, en dat het geschikt werd bevonden voor novieten om te kopiëren, vooral in samenhang met andere instructieve teksten. De Middelnederlandse vertaling vond enige weerklank onder adepten van de Moderne Devotie. Voor de huidige tijd ligt de waarde vooral in de handschriftelijke overlevering, al moet er nog meer onderzoek worden gedaan om daar een beter beeld van te krijgen.

Auteur: Bart Jaski, 2012

Uitsnede uit handschrift 229, fol. 39v. en 40r. uit de Bijzondere Collecties van de Universiteitsbibliotheek Utrecht