Op zoek naar het verhaal van de fossiele industrie in museumtentoonstellingen

Jaknikkers in Rotterdam (Schiebroek). Bron: Wikimedia/Driesvandenelzen
Jaknikkers in Rotterdam (Schiebroek). Bron: Wikimedia/Driesvandenelzen

Drie musea, waaronder museum Boerhaave, ontvingen geld van Shell en de NAM én hadden tentoonstellingen over de Nederlandse Energiegeschiedenis. Is dat gepast? Historicus dr. Gertjan Plets en research-assistent Marin Kuijt vertellen bij radioprogramma OVT over hun onderzoek naar de invloed die de fossiele industrie met haar sponsoring uitoefent op de inhoud van tentoonstellingen.

Verhaal van de fossiele industrie

Om te kunnen achterhalen of het verhaal dat de fossiele industrie wil vertellen een link heeft met het verhaal dat een museum presenteert, moet eerst duidelijk worden wat precies het verhaal van de fossiele industrie is. Volgens Plets is er rond 2012 in de fossiele industrie al een PR-strategie gelanceerd om een positief begrip van energiewinning aan te moedigen in de samenleving. “De verhalen die verteld worden, die zijn heel selectief. Het doel van die bedrijven is eigenlijk om de energietransitie een beetje uit te stellen door zichzelf en de geschiedenis zo goed mogelijk te beschrijven.” Zij proberen volgens hem het narratief te creëren dat de fossiele industrie nu eenmaal nodig is voor een land om zich economisch te kunnen ontwikkelen.

Verhaal van de tentoonstelling

Maar is dit narratief terug te zien in de tentoonstellingen? In de voorstelling Verborgen Krachten, die in 2010-2011 in het Boerhaave te zien was, is volgens Kuijt de vingerafdruk van de fossiele industrie wel degelijk terug te zien. Deze tentoonstelling ging over de geschiedenis van fossiele brandstoffen in Nederland. “Er werd verteld dat Nederland eigenlijk de eerste fossiele brandstofeconomie van de wereld was.” Er werd verwezen naar het steken van turf, dat direct verband houdt met de Gouden Eeuw. Volgens Kuijt wordt daar al een eerste verband gelegd tussen fossiele brandstofextractie en -gebruik en welvaart. “De boodschap die in die tentoonstelling een beetje doorsijpelt is dat dit niet alleen in de Gouden Eeuw zo was, maar ook later.”