Richtlijn inclusief taalgebruik

De Universiteit Utrecht verwelkomt iedereen. In onze keuze voor woorden en begrippen houden we rekening met de diversiteit van achtergronden, posities, identiteiten enzovoorts van onze studenten, medewerkers en andere betrokkenen bij ons werk. Met inclusief taalgebruik laten we zien dat we iedereen respecteren en waarderen.

Wie inclusief schrijft, houdt rekening met degene met of over wie gesproken wordt. Vermijd woorden en uitdrukkingen die (onbewust) stereotyperend zijn, van de dominante norm uitgaan of bepaalde (traditionele) waarden of verwachtingen weergeven.

Inclusief taalgebruik en inclusief schrijven staan niet op zichzelf. Inclusieve communicatie is een samenspel van beeld, woord en symboliek. Let daarom altijd op beelden die je (onbewust) oproept en zorg dat je diversiteit als criterium hanteert in de afbeeldingen en illustraties die je plaatst.

    Inclusief taalgebruik in een notendop

    • Vraag welke voornaamwoorden iemand gebruikt.
    • Wees je bewust van stereotype associaties van woorden en uitdrukkingen.
    • Let op de variaties op gender en seksuele oriëntatie.
    • Vermijd woorden en uitdrukkingen die hiërarchisch of normatief zijn.
    • Vereenzelvig mensen niet met hun beperkingen.
    Voornaamwoorden

    Je kunt aan de naam of het uiterlijk van een persoon niet zien hoe iemand zich identificeert. Doe geen aannames, maar vraag welke voornaamwoorden iemand gebruikt.

    • Hij, hem: alleen als er specifiek naar een man wordt verwezen of de persoon zich als man identificeert
    • Zij, haar: alleen als er specifiek naar een vrouw wordt verwezen of de persoon zich als vrouw identificeert
    • Hen, hun of die, diens: als er wordt verwezen naar een persoon die zich niet als man of vrouw identificeert of als je het niet zeker weet
    • Spreek mensen inclusief aan: ‘beste mensen’, ‘welkom iedereen’

    In het Engels is de meervoud ‘they’ de genderneutrale verwijsvorm. Lees meer over inclusief schrijven in het Engels.

    Genderinclusieve woorden

    Gebruik neutrale woorden: partner, collega, gebruiker, bewoner, persoon, mensen, jongere.

    In de oude richtlijn voor ‘genderneutraal taalgebruik’ gold de mannelijke vorm als neutraal, terwijl die allerminst neutraal is. Gebruik de mannelijke vorm (docent, student, huisgenoot, alumnus, promovendus) als genderneutrale vorm alleen bij gebrek aan een alternatief. In dat geval kun je ‘(v/m/x)’ erachter toevoegen als verduidelijking van het genderneutrale gebruik van de vorm.

    Een handige manier om de mannelijke vorm te omzeilen is te schrijven in meervoud. Bijvoorbeeld:

    • ‘Promovendi geven vaak ook onderwijs.’ in plaats van: ‘Als promovendus geef je vaak ook onderwijs.’
    • ‘Studenten sporten tegen een gereduceerde tarief.’ in plaats van: ‘Als student sport je tegen een gereduceerde tarief.’

    Gebruik de mannelijke vorm nooit als generieke beschrijving en vermijd (stereotype) vrouwelijke beroepsnamen. Schrijf bijvoorbeeld:

    • ‘bemensen’ in plaats van ‘bemannen’
    • ‘menskracht’ in plaats van ‘mankracht’
    • ‘brandweerkracht’ in plaats van ‘brandweerman’
    • ‘secretarieel medewerker’ in plaats van ‘secretaresse’
    • ‘docent’ in plaats van ‘docente’ (maar zie de kanttekening hierboven)
    Seksuele oriëntatie

    We spreken van ‘gender’ als aanduiding van iemands sociaalpsychologische identiteit en van ‘sekse’ of ‘geslacht’ als aanduiding voor iemands fysieke kenmerken bij geboorte. We spreken liever van ‘seksuele oriëntatie’ of ‘seksuele diversiteit’ dan van ‘seksuele voorkeur’ of ‘seksuele geaardheid’.

    Er bestaan verschillende varianten van de verzamelterm voor mensen met een andere dan heteroseksuele oriëntatie. In onze teksten schrijven we lhbtiq+ en dus ook bijvoorbeeld lhbtiq+-gemeenschap, met een koppelteken. De afkorting staat voor lesbische, homo(seksuele), bi(seksuele), transgender, intersekse, queer enzovoorts personen.

    Let op: alle bovenstaande termen zijn bijvoeglijke naamwoorden, geen zelfstandige naamwoorden.

    Over enkele van deze termen bestaat vaak verwarring, of ze worden verkeerd gebruikt:

    • Cis(gender): een term waarmee mensen worden aangeduid van wie de genderidentiteit overeenkomt met het biologische geslacht bij de geboorte.
    • Trans(gender) persoon/vrouw/man: een term waarmee mensen worden aangeduid van wie de genderidentiteit niet overeenkomt met het geslacht bij de geboorte.
    • Intersekse persoon: een term die verwijst naar de ervaringen van mensen die geboren zijn met een lichaam dat niet voldoet aan de normatieve definitie van man of vrouw zoals de maatschappij die hanteert.
    Etniciteit

    Alle Nederlandse staatsburgers zijn ‘Nederlander’.

    We schrijven ‘wit’ (niet ‘blank’), ‘zwart’ (niet ‘bruin’) of ‘persoon van kleur’ als het belangrijk is om naar iemands huidskleur te verwijzen.

    Maak geen gebruik van woorden en uitdrukkingen die vanuit een normatief of hiërarchisch perspectief redeneren. Schrijf ‘gemarginaliseerde mensen’ in plaats van ‘minderheden’ als aanduiding van mensen met minder sociale en politieke macht. Vermijd ook woorden die redeneren vanuit wat iemand niet is, waardoor stereotypen en de norm alsnog worden bevestigd, zoals ‘niet-wit’ of ‘niet-westers’.

    Fysieke/psychische beperkingen

    Vereenzelvig mensen niet met hun beperkingen. Zo voorkom je de (onbewuste) discriminatie, marginalisering en stigmatisering van mensen met een functiebeperking op grond van hun lichamelijke, verstandelijke en/of psychische gesteldheid (validisme).

    Vermijd onnodige verwijzingen naar het fysieke, verstandelijke of psychische vermogen van een persoon of een groep. Als het wél belangrijk is aan te geven dat iemand een beperking heeft, gebruik de term als een bijvoeglijk naamwoord, niet als een zelfstandig naamwoord. Dus niet ‘blinde’, ‘slechtziende’ of ‘gehandicapte’, maar ‘mensen met een (auditieve, visuele, lichamelijke of verstandelijke) beperking’ of een ‘blind of slechtziend persoon’. Schrijf ook ‘iemand heeft ADHD’ of ‘een persoon met een autismespectrumstoornis’ (ASS), in plaats van ADHD’er of autist.

    Gebruik de termen ‘slachtoffer’ en ‘patiënt’ niet om te verwijzen naar een persoon of een groep mensen met een beperking. Wij maken bij aandoeningen gebruik van het woord ‘heeft’, in plaats van de stereotype werkwoorden ‘lijdt’ of ‘strijdt tegen’. Vermijd ook uitspraken zoals ‘reageer niet zo spastisch’ of ‘blinde vlekken’.

    Meer over inclusief schrijven