Wetenschappelijke integriteit van onderzoek bij Justitie en Veiligheid

Man met moreel kompas in zijn bewustzijn

De zogenaamde ‘WODC affaire’ heeft symbool gestaan voor verdenkingen van oneigenlijke ambtelijke beïnvloeding van onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek. Wetenschappelijke integriteit heeft sindsdien extra aandacht gekregen. Maar wat gebeurde er bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid zelf, waarbinnen het Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatiecentrum (WODC) is ingebed? De onafhankelijkheid van het WODC heeft een duidelijke juridisch basis gekregen, er is eigen gebouw gekomen en de spelregels voor het onderlinge verkeer tussen onderzoekers en beleidsambtenaren zijn aangescherpt. Bovendien: in de afgelopen twee jaar waren er geen incidenten meer.

‘Wat je op papier kunt regelen is inmiddels behoorlijk geregeld,’ zegt Paul ’t Hart (Universiteit Utrecht). Hij fungeerde als ‘transitieadviseur’ voor het ministerie en analyseerde de ontwikkelingen. ‘Nieuwe generaties beleidsmedewerkers zullen wel getraind moeten worden in wat het betekent om wetenschappelijk onderzoek uit te zetten en te begeleiden. Anders is succes op termijn niet gegarandeerd’.

Paul ’t Hart was gevraagd gedurende twee jaar op te treden als onafhankelijk rapporteur over de verhouding tussen het WODC, het Ministerie van Justitie en Veiligheid en de politiek. Zijn laatste van vier halfjaarlijkse rapporten is onlangs aangeboden aan de Tweede Kamer. ’t Hart ontdekte dat wetenschappelijke onafhankelijkheid en integriteit niet de enige, misschien zelfs niet de belangrijkste opgave was in de relatie tussen onderzoek en beleid op het ministerie.

 

Onderzoek na toezeggingen in Tweede Kamerdebat


‘Een veel groter probleem is dat er veel onderzoek wordt geproduceerd dat maar zeer beperkte beleidsimpact heeft,’ zegt Paul ’t Hart. ‘Te veel WODC-onderzoek wordt ondernomen nadat de minister dat ad hoc aan de Tweede Kamer heeft toegezegd in een debat. Als de onderzoeksresultaten dan veertien, vijftien maanden later bekend worden, komen ze als wetenschappelijke mosterd na de politiek-bestuurlijke maaltijd . De vraag is dus eigenlijk: hoe stel je een onderzoeksagenda op die minder incident-gedreven is? Hoe zorg je ervoor dat de resultaten van dat onderzoek tijdig op de juiste plekken belanden? En hoe maak je het WODC beter in onderzoek op ‘de korte baan’? Dat laatste kan bijvoorbeeld door snel bij elkaar te vegen wat er over onderwerp X al bekend is in bestaand onderzoek. Daarmee kun je de Kamer tevredenstellen. Ondertussen houd je dan meer capaciteit vrij voor veel ruimer opgezet onderzoek dat strategisch van belang is voor de beleidsopgaven van het ministerie.’

Het WODC is lang niet de enige aanbieder van onderzoek op het ministerie

‘Maar wat ik ook onder het tapijt uittrok,’ gaat ’t Hart verder, ‘was dat het WODC eigenlijk slechts een van de spelers is in het totale kennislandschap van Justitie en Veiligheid. Ondertussen gaat een veelvoud van het geld dat zij krijgen naar andere onderdelen binnen het ministerie die onderzoek laten doen, zoals het gevangeniswezen en de NCTV. Zij doen direct zaken met allerlei grote kennispartijen zoals bijvoorbeeld het CBS en TNO, maar dan zonder de strakke borging van integriteit en onafhankelijkheid die het WODC kent.’

De WODC affaire


Voorafgaande aan een debat in de Tweede Kamer, in maart 2019, vatte NOS Nieuwsuur de WODC affaire kort samen: ‘de WODC affaire in perspectief’:

https://nos.nl/nieuwsuur/artikel/2274735-de-wodc-affaire-in-perspectief

Juridische basis voor onafhankelijkheid


‘Tijdens mijn rapporteurschap ben ik twee jaar lang de verbeteringsagenda voor de relatie tussen kennis en beleid op het ministerie van Justitie en Veiligheid gaan volgen, gericht op het borgen van de onafhankelijkheid van het onderzoek bij het WODC. Ik raakte er steeds meer van overtuigd dat ze qua regelgeving en procedures hebben gedaan wat ze kunnen om de kans dat zich een dergelijke affaire opnieuw zal voordoen, zo klein mogelijk te maken. In de twee jaar dat ik heb gerapporteerd, is dat ook niet gebeurd.

Belangrijk vond men vooral ook dat het WODC een duidelijker juridische basis heeft gekregen, waarin de onafhankelijkheid is vastgelegd. Daar zijn alle partijen eigenlijk tevreden over. Er is houvast gecreëerd.'

Steeds weer zullen nieuwe generaties beleidsmedewerkers getraind moeten worden in wat het betekent om wetenschappelijk onderzoek uit te zetten en te begeleiden. En dat kan niet zijn: 'wie aanvraagt, mag sturen.'

Paul 't Hart ERC Grant
Paul 't Hart

‘Mijn hoofdconclusie is dan ook: men is hier goed en integer mee bezig geweest. Wat je op papier kunt regelen is inmiddels behoorlijk geregeld. Soms wat strak, maar er ontwikkelen zich praktijken om daar genuanceerd mee om te gaan. Máár: in de kern is het samenspel rond beleidsgericht onderzoek natuurlijk een relationeel vraagstuk tussen gebruikers en producenten van kennis. Dat staat of valt met rolbesef, rolvastheid en wederzijds respect. Regels en procedures kunnen dat bevorderen, maar dan moeten de mensen die het doen die ook kennen en navolgen. Er zullen in de grote beleidsmachines zoals die van het ministerie van Justitie en Veiligheid altijd beleidsmedewerkers zijn die onder grote druk staan op hun dossier, waartegen gezegd wordt: “wat hier nu wordt geconcludeerd, komt de minister niet zo goed uit”.

Met het relationele werk moeten ze echt aan de slag blijven, anders is succes op termijn niet gegarandeerd,’ concludeert ’t Hart. ‘Steeds weer zullen nieuwe generaties beleidsmedewerkers getraind moeten worden in wat het betekent om wetenschappelijk onderzoek uit te zetten en te begeleiden. Het leidende principe kan niet zijn: “wie aanvraagt, mag sturen”.'

Het volledige rapport en de brief aan de Tweede Kamer


Lees het eindrapport van transitieadviseur Paul 't Hart en de brief van de minister op de website van de Tweede Kamer.

Lees het rapport

Meer weten?

Wilt u meer weten? Neem dan contact op met prof. dr. Paul ’t Hart: p.thart@uu.nl.