Terugdringen van erfelijke aandoeningen bij de Cavalier King Charles-spaniël

Aanbevelingen voor de beste selectiemethode

De Cavalier King Charles-spaniël (CKCS) werd in 2009 op een wel hele vervelende manier wereldnieuws. In de BCC-documentaire Pedigree Dogs Exposed werd de aandoening chiari malformatie en syringomyelie (CM/SM) besproken. Men stelde toen dat de CKCS een te kleine schedel had. Onder meer hierdoor zou CM/SM bij dit ras ontstaan. Inmiddels zijn er vele publicaties verschenen waarin e.e.a. wordt genuanceerd. CM/SM zijn twee aandoeningen die veroorzaakt worden door meerdere benige afwijkingen en afwijkingen in de weke delen. De theorie dat het simpelweg een te kleine schedel zou zijn is dus achterhaald. De aandoening heeft waarschijnlijk een erg complexe vererving, wat selectie niet gemakkelijk maakt.

Door de media-aandacht naar aanleiding van deze BBC-documentaire kwam de rashond en specifiek de CKCS onder vuur te liggen. Mede op initiatief van toenmalig staatsecretaris Henk Bleker en de afdeling Neurologie van de Universiteitskliniek voor Gezelschapsdieren sloten de Cavalier Club Nederland en de Raad van Beheer een convenant om het ras gezonder te krijgen. Vanaf 2011 zouden alle CKCS, die gebruikt worden voor de fok, met behulp van onder meer MRI-scans worden gescreend. 

Er bestaan drie beoordelingssystemen. De oudste methode, waarbij de honden in vier groepen werden verdeeld, leverde geen duidelijke vermindering van de aandoening op. Om die reden ontwikkelde de British Veterinary Association en de Britse Kennel Club een verbeterde methode (BVA/KC-schema). Echter, selectie op basis van deze methode (artikel is ingediend) levert een te gestage verbetering op. Om die reden is er een nog meer uitgebreide methodiek (fenotypering) van beoordelen toegepast waarmee we exacter meten en de leeftijd meenemen. In samenwerking met de onderzoeksgroep Livestock Genetics (KU Leuven) is bepaald wat de erfelijkheidsgraad is van de BVA/KC-methode en de meer uitgebreide fenotypering. De aandoening CM komt bij nagenoeg alle CKCS voor waardoor je eigenlijk moet spreken van een raseigenschap. Dit is anders voor SM. De erfelijkheidsgraad van de aandoening SM is bij gebruikmaking van de BVA/KC-methode slechts 0.13 en als je beter fenotypeert 0.3. De erfelijkheidsgraad zegt iets over de vererfbaarheid en de mogelijkheden voor selectie. Een waarde van 0.3 is niet extreem hoog maar selectie, als je dus optimaal fenotypeert, is wel mogelijk. Het huidige BVA/KC-schema geeft te weinig houvast. Voor het terugdringen van SM is de derde meetmethode een veel beter instrument, zo concluderen de Utrechtse en Leuvense onderzoekers.

Toegang tot het artikel: http://journals.plos.org/plosone/article?id=10.1371/journal.pone.0184893

Deze studie werd eerder als masteronderzoek uitgevoerd door Wieteke Eggelmeijer (faculteit Diergeneeskunde, Universiteit Utrecht) en was onderdeel van het promotieonderzoek van Katrien Wijnrocx (KU Leuven). De studie werd uitgevoerd onder begeleiding van Paul Mandigers als een van de studies binnen het ExpertiseCentrum Genetica Gezelschapsdieren (ECGG) en Advanced Veterinary Research (AVR). De studie werd extern gefinancierd.