“Ook de literaire wereld heeft volop te maken met de gevolgen van de coronacrisis.”

Letterkundig onderzoek toont aan: Schrijven was altijd al schnabbelen

Schrijver geeft voordracht in boekwinkel © iStockphoto.com/georgeclerk

Veel kunstenaars en mensen die in de kunstensector werken, dreigen in de problemen te komen nu voorstellingen en festivals zijn afgelast. Voor schrijvers, zou je kunnen denken, speelt dat minder. Ze kunnen immers verder schrijven aan hun boeken, en boeken kunnen verkocht worden. Uit recent letterkundig onderzoek van de Universiteit Utrecht, de Radboud Universiteit, Tilburg University, de Universiteit van Amsterdam en de Universiteit Antwerpen blijkt echter dat schrijvers door de eeuwen heen altijd verschillende klussen met elkaar hebben moeten combineren: zij kunnen niet alleen van het schrijverschap leven.

Schrijvers leven zelden alleen van de boeken die ze publiceren, maar moeten het juist ook hebben van voordrachten, optredens op scholen en workshops. Zo heeft ook de literaire wereld volop te maken met de gevolgen van de coronacrisis.

Literair schrijven, zo blijkt uit het onderzoeksproject, is in de Lage Landen nooit een comfortabele verdienste voor auteurs geweest: altijd hebben ze zich moeten behelpen met een groot aantal losse schrijfklussen, of ze nu in de middeleeuwen of in de 21e eeuw actief waren. Letterkundigen van bovengenoemde universiteiten hebben in een jarenlange samenwerking onderzoek gedaan naar auteursverdiensten. Voor het eerst zijn auteursverdiensten in de Lage Landen over zo’n lange periode bestudeerd en met elkaar in verband gebracht. De resultaten van het onderzoek zijn terug te lezen in het themanummer van het tijdschrift Nederlandse letterkunde (2020, nummer 1).

Schrijven was vrijwel altijd een nevenactiviteit naast een baan die beter betaalde.

Schrijven als schnabbelen

Recentelijk is uit onderzoek van KVB Boekwerk duidelijk geworden dat een groot deel van de literair auteurs vandaag de dag beneden modaal verdient en een groot aantal verdienmogelijkheden met elkaar moet combineren om rond te komen. Veel hedendaagse auteurs, zeker voor die overgrote meerderheid die geen bestsellers schrijft, zijn afhankelijk van tijdelijke klussen, opdrachten, subsidies en (vaak voor een gering deel) inkomsten uit de verkoop van boeken. Uit dit onderzoeksproject blijkt dat die situatie weinig anders is dan in vroeger eeuwen. Van den Braber: “het mecenaat speelde een rol, en in de middeleeuwen en in de vroegmoderne tijd bestond dat uit ondersteuning door overheden of rijke particulieren. Maar het was zelden voldoende om van rond te komen. Schrijven was vrijwel altijd een nevenactiviteit naast een baan die beter betaalde. Wie zich als schrijver profileerde, moest ook inkomen uit de vrije markt halen of meerdere ondersteuners tegelijkertijd zoeken. Dat maakte schrijvers in economisch opzicht kwetsbaar.”

© iStockphoto.com

Geen rechte lijn van mecenaat naar markt

Helleke van den Braber: “Uit ons onderzoek blijkt dan ook niet dat er een historische ontwikkeling ‘van mecenaat naar markt’ te zien is, zoals in ouder onderzoek wel is aangenomen. In iedere periode zijn er meer marktgerichte en meer ondersteuningsgerichte schrijvers, maar de grote constante is dat iedere auteur ‘rondshopt’ op zoek naar verdiensten. Daarbij kunnen in sommige perioden onder meer het schrijven voor toneel en het stadsdichterschap een bron van inkomsten zijn.”

Beeldvorming van het verdienen

De onderzoekers hebben niet alleen naar concrete verdienmogelijkheden gekeken, maar ook naar de beeldvorming rond verdienen die bestond bij de auteurs zelf en in de samenleving waarin ze leefden. In alle periodes bestond er een zeker taboe op verdienen, met name op verdienen aan teksten die op de vrije markt worden verkocht. Dit taboe is pas na de Tweede Wereldoorlog iets afgenomen door de snelle schaalvergroting van de markt, maar ook vandaag de dag niet verdwenen.