In memoriam Hermann Walther von der Dunk (1928 – 2018)

Op woensdag 22 augustus is Hermann Walther von der Dunk overleden. Von der Dunk is van 1967 tot 1990 hoogleraar geweest aan het Instituut voor Geschiedenis, het tegenwoordige Departement Geschiedenis en Kunstgeschiedenis.

Von der Dunk was een opmerkelijke persoonlijkheid die de laatste jaren enigszins het etiket gekregen had van een oude, wat brommerige criticaster. En zeker, hij mocht zowel de neoliberale als de populistische waan van de dag graag op de korrel nemen. En hij had beslist zijn bezwaren tegen de instrumentalisering van de universiteit met bureaucratische verdienmodellen en commerciële vervlakking. Die kritiek ging echter nooit zover dat hij verbitterd is geraakt. Hij vertrok in 1990, 62 jaar oud, om zich te kunnen wijden aan wat hij echt van belang vond: geschiedenis schrijven. En dat heeft hij nog zo’n drie decennia kunnen doen.

Overigens had Von der Dunk tussen 1967 en 1990 zoveel studenten en promovendi begeleid, dat het met dat verdienmodel wel goed zat. Belangrijker is dat hij niet alleen veel, maar ook heel goed onderwijs gaf. Zijn hoorcolleges waren befaamd: thematisch, met een kop en een staart en vooral levendig. Toen – en nu nog – bepaald niet vanzelfsprekend. Ook in kleiner verband, in seminars en werkcolleges, was hij inspirerend. Hij kon tegenspraak dulden en stelde creativiteit van studenten hogelijk op prijs.

Zijn onderzoek stond in dienst van het ‘doorvertellen’, de bevindingen moesten gedeeld worden;  mondeling, maar vooral ook schriftelijk. Von der Dunk was geen archiefrat; zijn genre was de brede bespiegeling op basis van bestaand onderzoek, dat door hem opnieuw geduid werd. Op onderdelen ging hij dan zelf de diepte in, met primair bronnenmateriaal, om de beweegredenen van personen te kunnen peilen. Zijn leeropdracht was de contemporaine geschiedenis, later ook de cultuurgeschiedenis. Hij vatte die periode op als die van de moderniteit, waarin de moderne samenleving vanaf de Franse revolutie in Europa gestalte kreeg. Het accent lag op de ontwikkelingen in Duitsland. Daar hebben zich in de 20e eeuw dan ook de grootste uitwassen van moderniteit en anti-moderne reacties gemanifesteerd. Het leidde tot een stroom van publicaties over Verlichting, vooruitgangsgeloof, liberalisme, romantiek, conservatisme, nationalisme en Koude Oorlog.

Het discours waarin Von der Dunk zich heeft bewogen, was dus dat van de Europese catastrofe, van de twee wereldoorlogen en diverse genocides. Toch weigerde hij de gehele geschiedenis van de 20e eeuw ondergeschikt te maken aan deze ontsporing. Daarvoor was hij dan weer teveel een historistische geschiedschrijver, die zich probeerde in te leven in de drijfveren en handelingen van mensen die geen kennis hadden van de (vaak noodlottige) afloop. Ook zijn eigen aanraking met de catastrofe, zijn familie was in 1937 gevlucht uit nazi-Duitsland, kwam in zijn werk nooit prominent naar voren. Hij vond dat morele chantage.

Het wantrouwen tegen ideologische verleidingen deelde hij met zijn generatie, met historici als Ernst Kossmann, Henk Wesseling en Maarten Brands: ieder van hen nam hier op zijn eigen wijze afstand van. Bij Von der Dunk leidde dat trouwens niet tot politieke of morele distantie: hij durfde wel te oordelen, maar niet te snel en niet lichtvaardig. Eerst proberen te begrijpen en dan pas evalueren. Dat ging hem op schrift beter af dan in de hitte van het debat: daar wilde hij nog wel eens met grote eloquentie ongeremd losgaan. Zoetsappigheid was niet zijn stijl.

Ondanks zijn historistische, hermeneutische inslag valt het werk van Von der Dunk het beste te karakteriseren als filosofische geschiedschrijving. Dat is ironisch, omdat hij zelf immers nogal wantrouwig stond tegenover de intellectuele vergezichten van de philosophes. Die ironie is hem niet ontgaan, getuige zijn laatste grote werk uit 2016, De wereld als getal, dat gaat over de ambivalenties van de Verlichting.

Wie grote vergezichten schetst, kan niet alle details op orde hebben. Von der Dunk was geen historische fijnschilder. Dat viel goed te merken aan de commentaren op zijn grote Europese cultuurgeschiedenis uit 2000, De verdwijnende hemel. Over de cultuur van Europa in de twintigste eeuw. Onder de microscoop van de specialisten versplinterde bijna elk hoofdstuk. En toch, het geheel stond als een huis. Het is dit geschiedverhaal dat veel lezers trok van buiten de academie. En dan ook nog in binnen- en buitenland. Dat maakte Von der Dunk, ook met zijn andere interventies, tot een publieke intellectueel. Zelf zou hij bij deze kwalificatie zijn uitbundige wenkbrauwen gefronst hebben. Want publieke intellectuelen, waren dat nou juist niet het soort lui, dat je moest wantrouwen? Deze zelfreflectie valt terug te vinden in het onder de loep leggen van de beroepsgroep van historici: welke rol hadden zij eigenlijk vervuld in het proces van moderne ideologisering? Dat is onder andere al het thema van zijn boek over De organisatie van het verleden uit 1982.

Een meer persoonlijke zelfreflectie is nu helaas afgebroken. De eerste twee delen van Von der Dunks mémoires brengen ons tot en met de jaren vijftig. De recentste periode zullen we op eigen houtje moeten proberen te duiden. Dat geldt zowel in het klein als voor de grote kernvragen in de geschiedenis. Met de dood van Hermann Walther von der Dunk is ons een markante gespreksleider ontvallen.

Ed Jonker, em. hoogleraar Grondslagen van de Geschiedenis, Departement Geschiedenis, Universiteit Utrecht.

24 augustus 2018