Bij rechtszaken over een verhuizing tussen scheidende ouders, vullen rechters het belang van het kind verschillend in

Auto, verhuisdozen, hinkelpad

Er is ruimte voor verbetering in de manier waarop rechters het belang van het kind invullen bij scheidingszaken. Dat concludeert Iris Reinders, na onderzoek naar jurisprudentie over dit onderwerp. Want in gevallen dat slechts één van de ouders het gezag heeft, weegt de rechter de leeftijd, maar ook de mening van het kind, veel minder mee dan in verhuiszaken waarin beide ouders het gezag hebben.

De rechter zou in alle verhuiszaken hetzelfde beoordelingskader moeten hanteren, ongeacht de vraag of beide ouders het gezag hebben, of slechts één ouder. Dat stelt Iris Reinders na jurisprudentieonderzoek. Zij heeft haar onderzoek gepubliceerd in het Tijdschrift voor Familie- en Jeugdrecht.

Gezagsgeschillen na scheiding

Iris Reinders doet promotieonderzoek naar gezamenlijke gezagsgeschillen na scheiding tussen ouders over hun kind(eren). Ik heb gekozen voor dit onderwerp, omdat ik een bijzondere interesse heb voor de verhouding tussen ouders, het kind en de staat. Wie heeft welke verantwoordelijkheden en verplichtingen, welke belangen spelen er en hoe moeten die worden gewogen? Dat zijn vragen die mij boeien.

Het deelonderzoek over de verhuiszaken gaat over een andere situatie dan het promotieonderzoek, namelijk die waarin één ouder wel en één ouder geen gezag heeft. Ik wilde uitzoeken of er verschil is tussen de verhuiszaken waarin beide ouders het gezag hebben en zaken waarin één ouder dat heeft. Wel wordt deze laatste groep ouders naar verwachting de komende tijd kleiner: met de invoering van de Wet gezamenlijk gezag na erkenning op 1 januari 2023 wordt ook de ouder die het kind erkent, automatisch belast met het gezag. De groep ouders met gezamenlijk gezag zal daardoor naar verwachting juist groeien, hetgeen kan leiden tot een toename van de gezagsgeschillen die Reinders in haar promotieonderzoek onderzoekt.

In alle beslissingen die genomen worden over kinderen, moet het belang van het kind een eerste overweging vormen

Artikel 3 van het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind.

De rechter komt in twaalf van de door Reinders onderzochte veertien zaken tot het oordeel dat de met het eenhoofdig gezag belaste ouder met het kind mag verhuizen of heeft mogen verhuizen. In de andere twee zaken mag de voorgenomen verhuizing volgens de rechter niet doorgaan, omdat daardoor het belang van het kind wordt geschonden.

Belang van het kind in verhuiszaken

Het belang van het kind moet een eerste overweging vormen bij alle beslissingen die genomen worden over kinderen, zoals verhuiszaken waarbij een kind betrokken is, zo volgt uit artikel 3 van het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind.

Kind speelt met lego

Vragen die bij de invulling van het belang van het kind mogelijk een rol spelen zijn: hoe is het kind geworteld in zijn of haar omgeving? Hoe verloopt de omgang met de andere ouder? Wat vindt het kind zelf van de verhuizing?

Het belang van het kind moet vervolgens worden afgewogen tegen andere belangen, in het geval van verhuizingen bijvoorbeeld die van de ouders: hoe groot is de noodzaak voor de ouder om te verhuizen? Hoe verdelen de ouders de zorg voor hun kind?

Rechter vult het belang van het kind verschillend in

Uit de analyse van de voornoemde veertien uitspraken door Iris Reinders volgt dat het belang van het kind in verhuiszaken verschillend wordt ingevuld afhankelijk van de vraag of beide ouders zijn belast met het gezag, of één van hen. “Het belang van het kind wordt in de zaken waarin de met het eenhoofdig gezag belaste ouder wil verhuizen doorgaans enkel ingevuld met het omgangsbelang”, zegt Reinders. “De leeftijd, maar ook de mening van het kind wegen in veel mindere mate mee, in tegenstelling tot de verhuiszaken waarin beide ouders belast zijn met het gezag." In die laatste zaken wordt ook gekeken naar andere factoren zoals de voorbereiding van de verhuizing door de verhuizende ouder.

 “Het risico bestaat dat in de verhuiszaken waarin de met het eenhoofdig gezag belaste ouder wil verhuizen, het belang van het kind geschonden wordt. Een voor de hand liggende oplossing hiervoor lijkt bij de rechtspraak te liggen, in die zin dat de rechter volgens mij in alle verhuiszaken hetzelfde beoordelingskader zou moeten hanteren, ongeacht de vraag of één of beide ouders belast zijn met het gezag. Meer praktisch gezien zou de rechter de lijst met factoren voor de beoordeling van verhuiszaken tussen twee gezaghebbende ouders kunnen toepassen op de verhuiszaken waarin één van de ouders is belast met het gezag.”

Schending van kinderrechten ligt op de loer. Een kort geding is niet de passende procedure voor deze geschillen

Iris Reinders
Utrecht Centre for European Research into Family Law

Stoppen met kort geding in deze zaken

Een ander advies is om zaken waarin de met eenhoofdig gezag belaste ouder wil verhuizen niet in een kort geding te beslechten, zoals in negen van de veertien onderzochte zaken het geval was. De kortgedingprocedure is bedoeld voor zaken met een spoedeisend belang. Reinders: “Het is begrijpelijk dat de niet-gezaghebbende ouder snel een beslissing wil over een voorgenomen verhuizing, maar het is de vraag of de kortgedingprocedure zich hiervoor leent. Is er in die procedure bijvoorbeeld wel genoeg tijd en ruimte voor de rechter om de mening van het kind te horen? Schending van artikel 12 van het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind ligt op de loer.” In dat artikel staat dat ieder kind het recht heeft om zijn mening te geven over zaken die hem of haar aangaan, waaraan vervolgens passend gewicht moet worden toegekend.

Onderzoeker Reinders concludeert: “Hierin ligt wellicht een taak voor de wetgever, door met een in te voeren wettelijke bepaling alle procedures met een familierechtelijk aspect – zoals de hier onderzochte zaken – standaard via de verzoekschriftprocedure te laten lopen. Daarmee kan de route van de kortgedingprocedure zo veel mogelijk voorkomen worden.” Ze besluit: “Wellicht is het veelvuldig gebruik van een kort geding een signaal dat op dit vlak de processuele mogelijkheden in het familierecht niet meegroeien met de ontwikkelingen in de samenleving.”

Over de onderzoeker

Mr. Iris Reinders is sinds mei 2022 als promovenda verbonden aan het Utrecht Centre for European Research into Family Law (UCERF). Haar promotieonderzoek richt zich op gezamenlijke gezagsgeschillen na scheiding tussen ouders over hun kind(eren). Het onderzoek bevat zowel rechtsvergelijkende als empirische elementen. Iris heeft praktijkervaring opgedaan bij de rechtbank Midden-Nederland, waar zij na haar studie heeft gewerkt op de afdeling Familierecht.