Streptococcus uberis: een lastig te bestrijden mastitisprobleem

Tijdschrift voor Diergeneeskunde

Mastitisbestrijding is, ondanks vele jaren van onderzoek en ingevoerde managementverbeteringen, nog steeds van groot belang voor melkveehouders vanwege de potentiele economische gevolgen en de aantasting van de melkkwaliteit (Hospido and Sonesson, 2005; Halasa et al., 2007). Bovendien leidt de ontstekingsreactie waarmee mastitis gepaard gaat tot ernstig ongemak en pijn en tast daardoor het welzijn van de melkkoe aan (Kemp et al., 2008).

Behalve de economische- en dierenwelzijnsconsequenties van mastitis, heeft de ziekte ook gevolgen voor de volksgezondheid en diergezondheid. Verschillende studies hebben aangetoond dat de meerderheid van de toegepaste antibiotica op melkveebedrijven, wordt toegepast bij (sub)klinische mastitis en bij het droogzetten met antibiotica (SDa rapport, 2016). De uier is daarmee de grootste consument van antimicrobiële middelen in de melkveehouderij. Hoewel volgens de opgaven van Medirund het totale antibioticagebruik in 2016 in Nederland slechts 2.1 dierdagdoseringen bedroeg werd hiervan 0.9 dierdagdosering gebruikt voor droogzetten en 0,5 dierdagdosering voor mastitisinjectoren. Meer dan 67 procent van de totale hoeveelheid antibiotica wordt dus voor toepassing in de uier gebruikt. De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) onderstreept de noodzaak van verantwoord gebruik van antibiotica om het risico op de ontwikkeling van resistentie van micro-organismen terug te dringen.

Prevalentie

In de afgelopen decennia is een verschuiving waargenomen in de prevalentie van de voornaamste ziekteverwekkers van mastitis. De succesvolle implementatie van mastitiscontroleprogramma's voor koegebonden mastitis, zoals het vijf-punten schema, heeft de laatste veertig jaar geleid tot een relatieve toename van omgevingsgebonden pathogenen, waaronder Streptococcus uberis (Zadoks & Fitzpatrick, 2009: Petrovski et al., 2011). In Engeland en Wales is het relatieve belang van Streptococcus uberis als veroorzaker van klinische mastitis toegenomen van 15 procent tot 24,5 procent (Zadoks & Fitzpatrick. 2009). In Nieuw-Zeeland wordt eenzelfde stijgende trend van Streptococcus uberis in de onderzochte isolaten waargenomen en onderzoeken in Finland (Pitkala et al.,2004} en de VS (Makovec and Ruegg, 2003) ondersteunen de bevinding van een wereldwijde verschuiving naar een lagere prevalentie van koegebonden mastitisverwekkers en een daarmee gepaard gaande toename van omgevingsgebonden kiemen. Streptococcus uberis is daarmee een van de belangrijkste veroorzakers van mastitis in verschillende landen binnen en buiten Europa.

Tine van Werven en Steven Sietsma

Het volledige artikel is verschenen in Tijdschrift voor Diergeneeskunde, juni 2018