Hoe neem je particuliere woningeigenaren mee in de warmtetransitie?

Voor het einde van 2021 moeten gemeenten een warmtetransitieplan voor de gebouwde omgeving hebben opgesteld. Dit plan moet een routekaart bevatten voor het traject naar volledig aardgasvrij in 2050. De meeste gemeenten kiezen ervoor om per wijk een plan voor de warmtetransitie op te stellen. Hoe pak je dat aan in wijken waar veel particuliere woningeigenaren wonen? Onderzoekers van de Universiteit Utrecht en adviseurs van W/E hebben dit samen onderzocht.

De benodigde investeringen zullen grotendeels door gebouweigenaren moeten worden gedaan. Een zekere mate van collectiviteit zou aanzienlijke voordelen kunnen bieden in technisch en organisatorisch opzicht en zou ook onzekerheden voor woningeigenaren sterk kunnen verminderen. Ontzorging en een deels collectief aanbod voor de woningeigenaar noemen we in dit rapport een arrangement. Er is gekeken naar arrangementen die op dit moment al worden aangeboden. Deze lijken meestal nog niet toereikend om de woningeigenaren over de streep te trekken om hun woning te renoveren en van het gas af te halen. Er zijn acht kenmerken belangrijk voor het opstellen van zo'n arrangement. Deze kenmerken staan in de afbeelding hieronder weergegeven.

Figuur met acht iconen die acht kenmerken uitbeelden.
Acht kenmerken die belangrijk zijn voor het opstellen van een arrangement voor huiseigenaren. Bron: W/E

Top down, bottom up, individueel of collectief

Hoe kan een gemeente de groep van particuliere eigenaren benaderen in een wijk die men voor 2030 van het aardgas af wil hebben? Mogelijkheden hiervoor worden geschetst aan de hand van twee karakteristieken:

  • de mate van verplichting met betrekking tot de te bereiken eindsituatie (sterk verplicht versus flexibel einddoel),
  • de wijze waarop men het beleidsdoel tracht te realiseren (eigen verantwoordelijkheid versus ontzorging en collectief aanbod).

De eerste karakteristiek geeft aan in welke mate het einddoel van het beleid (bijvoorbeeld: geen aardgasverbruik in de wijk vanaf 20xx) als verplichting van bovenaf wordt opgelegd, top-down versus bottom-up. Waar de top-down aanpak een harde verplichting en uiteindelijk ook strikte handhaving kent, zal bij een bottom-up aanpak het beleidsdoel meer als ambitie geformuleerd worden en is er meer flexibiliteit ten aanzien van het jaar wanneer het doel gerealiseerd wordt

De tweede karakteristiek geeft aan op welke wijze men het beleidsdoel wil realiseren: met een laissez-faire aanpak waarin de individuele woningeigenaar zelf alle ruimte maar ook alle verantwoordelijkheid krijgt om zijn of haar woning tijdig aan te passen. Of met een collectieve aanpak waarin de woningeigenaar een aanbod krijgt dat collectief is opgesteld en waarbij flinke aantallen woningen in een wijk binnen een collectief raamwerk verbeterd worden.

In de praktijk zal de keuze voor een bepaalde aanpak altijd afhankelijk zijn van de voorkeur vanuit de gemeente, de gekozen (nieuwe) warmtetechnieken zoals een warmtenet en het soort buurt. De variant bottom-up collectief bijvoorbeeld gaat uit van een krachtig zelf-organiserend vermogen bij de wijkbewoners, in de vorm van een actieve en goed georganiseerde buurtgroep. Dat is niet in elke wijk haalbaar.

Wilt u meer lezen over de kenmerken van de verschillende aanpakken? Lees dan het volledige Smart Trans onderzoeksrapport.

Het onderzoek Smart Trans is uitgevoerd in het kader van het innovatieprogramma Maatschappelijk Verantwoord Innoveren Energie van Topsector Energie.