Projecten
Project
Één plus één is meer dan twee: Waarom hebben tweetalige kinderen een voorsprong bij het leren van vreemde talen op school? 01-09-2023 tot 31-08-2028
Algemene projectbeschrijving

Tweetalige leerlingen presteren vaak beter in het Engels en andere vreemde talen dan hun eentalige leeftijdsgenoten. Dit geldt voor kinderen met een normale taalontwikkeling én voor leerlingen met een taalontwikkelingsstoornis (TOS). Maar de onderliggende oorzaken van deze voorsprong zijn bij kinderen met TOS mogelijk anders dan bij kinderen met een normale taalontwikkeling. In dit project proberen we te ontrafelen waarom tweetaligheid een voorsprong biedt bij het leren van vreemde talen. Daartoe wordt de ontwikkeling van Engelse taalvaardigheid van leerlingen bestudeerd in relatie tot hun cognitieve vaardigheden, motivatie en beheersing van de schooltaal (Nederlands) en de thuistaal (Turks of Pools). 

Rol
Onderzoeksleider
Financiering
2e geldstroom - NWO
Overige projectleden
  • Prof. dr. Johanne Paradis (University of Alberta)
Project
Foreign Language Learning by Children with Developmental Language Disorder 01-06-2020 tot 31-05-2025
Algemene projectbeschrijving

This project is investigating the mechanisms of English as a foreign language (EFL) learning by children with Developmental Language Disorder (DLD). Three research questions are addressed:

Research question 1: Does starting age of EFL instruction predict ultimate EFL performance at the end of secondary school?

Research question 2: Is cross-language transfer affected by DLD?

Research question 3: Do children with DLD benefit from explicit cross-linguistic EFL teaching approaches?

This research is conducted in collaboration with Joyce Meuwissen (Royal Dutch Kentalis) and Elena Elgart-Dubinkina (Kuzbas Centre for Psychological, Medical and Social Child Support; Kemerovo State University).

Rol
Onderzoeksleider
Financiering
2e geldstroom - NWO Aspasia
Afgesloten projecten
Project
Discourse Coherence in Bilingualism and SLI 01-01-2012 tot 31-12-2015
Algemene projectbeschrijving

Tweetaligheid en taalontwikkelingsstoornis (TOS)
Hoewel meer dan 20% van de kinderen in Nederland meertalig worden opgevoed, weten we nog steeds te weinig over het communicatieve en cognitieve profiel van tweetalige kinderen. Ook al is het bekend dat een tweetalige ontwikkeling anders verloopt dan een eentalige, wordt de taalvaardigheid van bilinguale kinderen doorgaans getoetst met de instrumenten die voor eentalige kinderen zijn ontwikkeld. Gebrek aan inzicht en meetinstrumenten voor bilinguale populaties leidt ertoe dat tweetalige kinderen al gauw, en vaak onterecht, een diagnose “taalontwikkelingsstoornis” (TOS) krijgen en naar logopedie worden verwezen. Wetenschappers van de hele wereld proberen momenteel de afzonderlijke effecten van tweetaligheid en TOS te ontrafelen.

In dit project hebben we een manier gevonden om een tweetalig kind met een normale taalontwikkeling te onderscheiden van een kind met TOS (door middel van oogbegewegingsonderzoek). In taalproductie lijken deze twee groepen heel erg op elkaar. Maar in online taalverwerking vertonen kinderen met TOS een afwijkend patroon terwijl tweetalige kinderen met een normale taalontwikkeling op dit soort taken niet te onderscheiden zijn van eentalige kinderen met een normale taalontwikkeling. Op dit moment proberen we deze bevinding te implementeren in de diagnostiek van TOS bij meertalige kinderen.

Internationale samenwerking
De onderzoekers van het UiL-OTS – o.a. Dr. Elena Tribushinina (projectleider), Prof. Dr. Ted Sanders, Prof. Dr. Sergey Avrutin en Dr. Pim Mak – werken in dit project samen met collega’s uit het Zentrum für Allgemeine Sprachwissenschaft (Berlijn) en de Herzen State Pedagogical University of Russia (Sint-Petersburg).

Rol
Onderzoeksleider
Financiering
3e geldstroom - EU Marie Curie International Research Staff Exchange Scheme (IRSES)
Project
Het ontstaan van schalen 01-12-2010 tot 30-11-2014
Algemene projectbeschrijving

Volwassenen delen een rij van zeven poppetjes van opklimmend formaat in in drie grote en drie kleine. Peuters daarentegen noemen alleen het grootste poppetje ‘groot’ en alleen het kleinste ‘klein’. Waar komt het verschil door? Welke mechanismen bepalen de schaaloordelen bij kinderen? En zijn deze oordelen universeel of taalafhankelijk? Deze vragen staan in dit project centraal.

Rol
Onderzoeksleider
Financiering
2e geldstroom - NWO Veni-subsidie
Project
Language reorganization after hemispherectomy 01-01-2010 tot 31-12-2011
Rol
Uitvoerder
Financiering
1e geldstroom NCU Research Grant
Project
Relatieve adjectieven in Nederlandse kindertaal 01-07-2009 tot 30-11-2010
Algemene projectbeschrijving

Een kind begint bijvoeglijke naamwoorden zoals 'groot', 'warm' en 'rood' meestal al vóór zijn tweede verjaardag te gebruiken. Het is verbazingwekkend dat kinderen dit soort woorden van begin af aan vrijwel zonder fouten produceren. Rare combinaties zoals een hoge pen of grammaticaal incorrecte constructies zoals een grote huis komen bij jonge kinderen niet zo vaak voor. Maar betekent dit dat die jonge kinderen ook in staat zijn bijvoeglijke naamwoorden op dezelfde manier te begrijpen als volwassenen? Dit project heeft aangetoond dat hoewel het gebruik van bijvoeglijke naamwoorden al op zeer jonge leeftijd op de volwassen taal lijkt, het begrip van deze woorden aanzienlijk achter blijft. Kinderen hebben vooral veel moeite met relatieve woorden zoals 'groot' en 'klein', 'hoog' en 'laag', 'duur' en 'goedkoop'.

Om te begrijpen wat een hoog hek betekent, moet een kind informatie kunnen gebruiken uit verschillende bronnen zoals wereldkennis (hoe hoog zijn de hekken normaal gesproken?) en visuele context (zijn er andere hoge objecten in de buurt die je als vergelijkingstandaard kunt gebruiken?). De resultaten van dit onderzoek laten zien dat kinderen jonger dan zeven jaar nog moeite hebben met dergelijke complexe interpretaties die volwassenen voortdurend heel snel en onbewust in hun dagelijks taalgebruik uitvoeren.

Maar hoe kunnen we dan verklaren dat al bij tweejarige kinderen het gebruik van bijvoeglijke naamwoorden zo goed lijkt te zijn? Om dit te na te gaan, hebben we spontane spraakfragmenten van Nederlandstalige kinderen tussen twee en zeven jaar onderzocht. De resultaten laten zien dat jonge kinderen met buitengewone precisie kunnen onthouden welke woorden op welke manier gecombineerd moeten worden. Ze houden bijvoorbeeld heel goed bij welke objecten als groot kunnen worden beschreven en welke woorden je het beste met hoog kunt combineren (heel hoog, een hoog hek). Tweejarige kinderen herhalen als het ware wat ze in de volwassen taal hebben gehoord. Pas later beginnen ze bijvoeglijke naamwoorden creatief te gebruiken. Daarom maakt een drie- of vierjarig kind gemiddeld meer fouten dan een tweejarig kind. Een andere belangrijke uitkomst van dit project is dat de verwerving van bijvoeglijke naamwoorden een goede diagnostiek blijkt te zijn voor taalstoornissen en taalachterstanden. Dit is met name aangetoond voor doof geboren kinderen met een cochleair implantaat en kinderen met een specifieke taalstoornis.

Dit project is uitgevoerd aan de Universiteit Antwerpen, Computational Linguistics and Psycholinguistics Research Centre.

Rol
Onderzoeksleider
Financiering
2e geldstroom - NWO NWO Rubicon
Overige projectleden
  • Prof. dr Steven Gillis