'We moeten studenten in het diepe gooien'

Veranderingen in het klinisch onderwijs

Meer contact met dierenartsen in het werkveld en studenten beter voorbereiden op de praktijk. Dat wil de faculteit Diergeneeskunde vanaf 2020 veranderen aan het klinisch onderwijs Gezelschapsdieren en Paard.

Wie dierenarts wil worden, leert dat in Utrecht. De faculteit Diergeneeskunde is beroemd om de kwaliteit en de bijbehorende kliniek is toonaangevend in Europa. Maar een goede opleiding gaat met de tijd mee, legt René van Weeren uit, en dus staan er veranderingen op stapel. Bij de reorganisatie van de faculteit - overigens zonder dat er ontslagen vallen - wordt Van Weeren hoofd van het nieuwe departement Clinical Sciences, voorheen Gezelschapsdieren, Paard en een gedeelte van Pathobiologie. “De faculteit gaat per 1 januari van acht naar drie departementen. Dat geeft kortere lijnen”, licht Van Weeren toe. Maar de plannen waar hij het meest enthousiast over is, zijn die voor het klinische onderwijs.

Kern blijft hetzelfde

Het dierenziekenhuis wordt heringericht. Dat is nodig, vindt Van Weeren. “De wereld om je heen verandert, daar moeten wij op inspelen.” Een ontwikkeling in het werkveld is bijvoorbeeld ketenvorming. Van Weeren: “Vroeger hadden wij als faculteit Diergeneeskunde alles als eerste. Nieuwe technieken vergen immers forse investeringen die losse dierenartsenpraktijken vaak niet op kunnen brengen. Maar nu er grote ketens actief zijn in Nederland hebben we een andere positie. Die commerciële bedrijven hebben veel meer geld dan wij.” Een andere verandering is dat steeds meer dierenartsen vrouw zijn. Van Weeren: “Toen ik aan de opleiding begon in 1975 was twintig procent van de studenten vrouw, nu is dat 85 procent. Dat is trouwens een mondiale trend en je ziet het ook bij andere opleidingen.” En zo zijn er meer ontwikkelingen waar de faculteit iets mee moet, aldus Van Weeren. Wel blijft de kern hetzelfde. “Wij zijn een academisch instituut met een kliniek. Ons primaire doel is onderwijs en onderzoek en dat blijft ook zo. Die onafhankelijke status is onze meerwaarde. Daardoor kunnen we objectief, ethisch onderwijs geven. Bij ons leer je kritisch nadenken en niet alleen protocollen volgen. Wij hebben geen commerciële drijfveer. We proberen studenten bijvoorbeeld mee te geven om geen diagnostiek te doen als dat niet nodig is. Het is misschien goed voor de zaken, maar je kunt niet in alles meegaan. Denk aan doping voor paarden of gesjoemel met certificering bij landbouwhuisdieren. En dan is er nog de druk van privé-eigenaren: bijvoorbeeld dat hondenbaasje dat eist dat je alles uit de kast haalt, terwijl je weet dat het dier er niet beter van wordt.”

Portret van Merel Langelaar en René van Weeren
Merel Langelaar en René van Weeren

Studenten hoeven nauwelijks te dealen met lastige eigenaren. Om te weten hoe het écht gaat, moet er meer 'ellende' in de opleiding

René van Weeren

Diereneigenaren mondiger

Wat verandert er dan wel aan het onderwijs? Er komt meer aandacht voor contact met de eigenaren van dieren, vertelt Van Weeren. “Achter elk dier zit een mens. Nu hoeven studenten in de kliniek nauwelijks met lastige eigenaren te dealen, dat wordt door docenten opgevangen. Terwijl studenten eigenlijk blootgesteld moeten worden aan hoe het écht gaat, er moet meer ‘ellende’ in de opleiding.” Vice-decaan onderwijs Merel Langelaar is het daarmee eens. “We nemen studenten te veel bij de hand, we moeten ze het zelf laten doen. Diereneigenaren zijn beduidend mondiger dan vroeger. Als je hond X na een behandeling naar huis stuurt en hij knapt niet binnen een dag op, staat het baasje zo weer op de stoep om op hoge toon een andere behandeling te eisen. Soms beland je zelfs bij de tuchtrechter. Zelden is dat omdat er iets mis was met de behandeling, het ligt bijna altijd aan communicatieproblemen. Daarom willen we meer aandacht besteden aan contact met klanten, aan soft skills. Je bent er als dierenarts echt voor dier én mens.” Studenten moeten minder theorie krijgen en meer verantwoordelijkheid, vindt Van Weeren: “We gooien ze nu te weinig in het diepe. Er zijn bijvoorbeeld nog studenten die bang zijn voor paarden. Die worden weliswaar geen paardendierenartsen, maar in de praktijk kun je toch bij een paard geroepen worden. We willen studenten blootstellen aan waar ze later mee geconfronteerd zullen worden.” Een werkend bestaan.”

Toko moet lopen

Terug naar de kern, dat is wat de opleiding wil, zegt Van Weeren. “We gaan keuzes maken, er moet namelijk ook bezuinigd worden. Zo willen we echt opleiden tot een op de praktijk voorbereide arts. In onze kliniek voor gezelschapsdieren komen nu alleen doorgestuurde gevallen, daardoor ligt de nadruk erg op de tweede en soms zelfs de derde lijn. Dat kan beter. We leiden immers primair dierenartsen op, opleiding van specialisten is secundair. We denken eraan om - nadat we intern alles op de rails hebben - een eerstelijnskliniek voor gezelschapsdieren te openen. Maar we gaan natuurlijk niet direct concurreren met collega-dierenartsen.”  Langelaar wil ook meer aandacht voor het draaiend houden van een praktijk. “Bij ons word je academisch opgeleid, maar vervolgens ga je in een commerciële praktijk werken. We merken dat jonge dierenartsen het soms heel lastig vinden om over geld te beginnen. En wie uren schrijft, vindt het moeilijk om realistische uren te schrijven. Dat stamt nog uit de tijd dat je niks rekende als een kind met een goudvis op het spreekuur kwam. Maar dat kan niet meer, want die goudvis kost je net zo veel tijd als een duur paard. Verder leren we de studenten ook dat je met deze opleiding - met de generieke vaardigheden die je aangeleerd hebt - nog veel meer kanten op kunt. Probleemoplossend vermogen, zelfstandig en in teamverband kunnen werken, verantwoordelijkheden durven nemen, kunnen omgaan met onverwachte gebeurtenissen en goede contactuele vaardigheden zijn de gevraagde competenties in veel meer vacatureteksten dan die voor dierenartsen-practicus alleen. Het is belangrijk - ook voor de beoefenaars van het praktische vak - dat dierenartsen diverse maatschappelijke posities innemen.” Daarnaast wil de faculteit zich nog verder profileren met onderzoek en innovatie, zegt Van Weeren. “Met het onderzoek dat we doen, willen we een goede relatie met het werkveld creëren. We willen ook samenwerken met praktijken, zij hebben grote patiëntenpopulaties en kunnen gegevens aanleveren waar we samen wat mee kunnen.”

Onze faculteit wordt soms arrogantie verweten en dat is terecht

Merel Langelaar

Open voor input

Dierenartsen zullen blij zijn met de veranderingen in de opleiding, voorspellen zowel Van Weeren als Langelaar. Van Weeren: “Zij krijgen straks afgestudeerden die een beter beeld hebben van de praktijk en dus langer blijven werken als dierenarts. We willen meer contact met het werkveld en kijken wat daar leeft. Dat werkt twee kanten op. Enerzijds willen we van dierenartsen begrip voor het feit dat wij niet primair een kliniek zijn, maar een onderwijsinstelling. Anderzijds moet er bij ons in het dierenziekenhuis meer begrip komen voor de omstandigheden in de praktijk, wij moeten het idee loslaten dat het allemaal op onze manier moet. Als we ons autoritair opstellen, zet dat kwaad bloed en dat snap ik.” Langelaar denkt er net zo over: “Onze faculteit wordt soms arrogantie verweten en dat is terecht. Wat hier in de kliniek kan, kan in de echte wereld soms gewoon niet.” Langelaar benadrukt dat de faculteit naar dierenartsen wil luisteren en dat nu ook al doet. “Ons doel is om het soort dierenartsen af te leveren waar de praktijk om vraagt, dus we staan open voor input. Ik zou ook graag studenten meer extern onderwijs laten volgen en meer dierenartsen uit het werkveld naar de faculteit halen om les te geven. Zo leren studenten dat er meer wegen naar Rome zijn.”

Wat vinden dierenartsen uit de praktijk van de plannen?

'Het zou slim zijn om een groot deel van het klinisch onderwijs te verschuiven naar de praktijk. Niet alleen door co-schappen, maar bijvoorbeeld ook via internships en residencies.'

Paardendierenarts Marco de Bruijn is blij met het voornemen van de faculteit om meer naar de praktijk te kijken. “Dat is nodig, want ik denk dat het uiteindelijke beroep heel wat anders is dan hoe sommige studenten zich het voorstellen. Een deel haakt af of slaat een andere weg in. Dat kun je misschien voorkomen door niet alleen veterinair technisch onderwijs te geven, maar ook vakken die je voorbereiden op communicatie met de klant, hoe je een praktijk runt en timemanagement. Dat de faculteit studenten meer extern onderwijs wil laten volgen, lijkt mij heel goed. Het zou slim zijn om een groot deel van het klinisch onderwijs te verschuiven naar de praktijk. Niet alleen door co-schappen, maar bijvoorbeeld ook via internships en residencies. Gelukkig hebben degenen die nu de scepter zwaaien bij de faculteit Diergeneeskunde een goede instelling naar de clinici in de praktijk toe. Waar ik me wel een beetje zorgen om maak, is dat samenvoegen van die departementen. Ik vrees dat de afdeling Paard ondergesneeuwd wordt. Ook hoop ik dat het echt klopt dat niemand weg hoeft door de reorganisatie, want er lopen hele getalenteerde paardendierenartsen rond op de faculteit.”

'De eigenaar is eigenlijk veel belangrijker dan het dier, terwijl studenten niet leren hoe ze met die baasjes om moeten gaan.'

Dierenarts gezelschapsdieren Mark Huis in ’t Veld denkt dat het hard nodig is om in de opleiding te focussen op de omgang met diereneigenaren: “De eigenaar is eigenlijk veel belangrijker dan het dier, terwijl studenten niet leren hoe ze met die baasjes om moeten gaan. In de praktijk gaat het niet om DE hond of HET baasje, je hebt te maken met individuen. Het gaat om die ene eigenaar en ZIJN dier. Tachtig procent van de mensen die met hun dier naar de praktijk komen, is fantastisch, maar vijftien tot twintig procent is lastig. En die groep weegt emotioneel zwaarder. De faculteit probeert studenten wel voor te bereiden met externe stages en coschappen, maar deels moet je echt in de opleiding zelf leren communiceren. Nu bestaat het vak ‘Hoe win ik het vertrouwen van de klant?’ niet. Nu vertelt niemand je dat je de eerste jaren als dierenarts door geen eigenaar serieus wordt genomen omdat je een broekie bent. Elke jonge dierenarts loopt hier tegenaan, het is een belangrijke oorzaak van burnouts. Daarom is het heel goed dat de faculteit hier meer aandacht aan gaat besteden

Dit is een artikel uit de Vetscience Nr. 6, december 2019

Vetscience