Wie spreekt er? Een inclusief perspectief op de geschiedenis van Europa en het Midden-Oosten

De afwezigheid van het perspectief van lokale actoren in historische literatuur over westers interventionisme in het bredere Midden-Oosten was voor Ozan Ozavci, universitair docent Geschiedenis, aanleiding om zijn onderzoeksproject drastisch te herzien. Recent heeft hij ook aandacht gevraagd voor een andere afwezigheid: die van academisch personeel met een multiculturele achtergrond.

Ozan Özavcı
Ozan Ozavci

Ozan Ozavci woont en werkt sinds 2015 in Nederland en heeft een discrepantie opgemerkt tussen de multiculturele samenstelling van de Nederlandse samenleving en het gebrek aan diezelfde multiculturaliteit onder het academisch personeel van de Universiteit Utrecht. In zijn opiniestuk in DUB pleit hij voor meer dan alleen aandacht voor diversiteit en inclusie: “We moeten diversiteit in de universiteit brengen, zowel fysiek als mentaal, door niet alleen de visie vrijblijvend te onderschrijven, maar er ook echt werk van te maken de inhoud te veranderen, van hoog tot laag.”

Met andere woorden, faculteiten moeten actief werk maken van een diverser personeelsbestand, een diverser opleidingsprogramma en diversere literatuurlijsten, door opnieuw na te denken over hun arbeidsbeleid en de opleidingen die zij aanbieden. Ozavci merkt op dat er zichtbaar sprake is van verbetering. Ook al lijkt het langzaam te gaan, volgens hem moeten we “vasthouden aan optimisme als we echt verandering willen”. In zijn nieuwe boek Dangerous Gifts. Imperialism, Security, and Civil Wars in the Levant, 1798-1864 past hij de oproep tot diversiteit en inclusie toe op zijn eigen onderzoek.

Laten we bij het begin beginnen. Ozan, hoe ben je ertoe gekomen om je met diversiteit en inclusie bezig te gaan houden, als persoon én als wetenschapper?

“Diversiteit en inclusie zijn onderwerpen die mij al heel lang bezighouden, maar nog meer sinds ik in 2015 naar Nederland ben gekomen. Toen ik op de campus aan de Drift in Utrecht kwam werken, was een van de eerste dingen die me opvielen en die ik tegen mijn collega’s zei dat er zo weinig mensen van kleur of met een niet-westerse achtergrond rondliepen. Het zette mij aan het denken dat ik op dat moment misschien wel de enige niet-Nederlandse persoon was op de afdeling Internationale Geschiedenis. Dat was zo’n verschil met de situatie in Frankrijk en Groot-Brittannië, de twee landen waar ik daarvóór had gewerkt en gewoond. Ik vond het multiculturele personeelsbestand aan mijn universiteiten in die twee landen zeer verrijkend. Het had een ontzettend positieve invloed op mijn vorming als student en als wetenschapper.

Ik moet zeggen dat ik me heb verbaasd over het vermogen van de Nederlandse samenleving om zich in relatief korte periodes in positieve zin te transformeren. Een voorbeeld is de totaal andere en inclusievere kant die de discussie over Zwarte Piet de laatste tijd op gaat. Ik denk dat ik daardoor hoge verwachtingen had van inclusie en diversiteit op de universiteit. Maar ik heb ontdekt dat het gesprek over diversiteit te sterk op negativiteit was gestoeld. Wat mij betreft mogen we nooit vergeten dat de kern van deze hele onderneming rondom diversiteit en inclusie simpelweg vriendelijkheid is, en moeten we daarnaar handelen. Inclusie is voor iedereen en is gestoeld op wederzijds respect en empathie.”

Inclusie is voor iedereen en is gestoeld op wederzijds respect en empathie

Ben je door deze ervaringen anders naar je eigen onderzoek en je eigen rol als onderzoeker gaan kijken?

“Ja, ik heb een verband opgemerkt tussen het relatieve gebrek aan diversiteit in academische debatten en de literatuur over het onderwerp van mijn nieuwste boek Dangerous Gifts. Dit boek gaat over de geschiedenis van wat toentertijd de Grote Oosterse Kwestie werd genoemd, wat vaak wordt gezien als het meest complexe, aanhoudende en gevaarlijke internationale vraagstuk van de lange negentiende eeuw. De Grote Oosterse Kwestie draaide in feite om hoe men moest omgaan met de politiek en economisch precaire situatie rondom de staten in Noord-Afrika, Klein-Azië en het oostelijke Middellandse Zeegebied. Die kwestie leidde tot wat ik een unieke beveiligingscultuur of een cultuur van westers interventionisme in de regio noem. In het boek vertel ik de oorsprong van dit verhaal – hoe het allemaal begon. Ik laat zien dat de stemmen en de agency van de lokale actoren in eerdere analyses vaak veel minder of zelfs helemaal niet aan bod kwamen, hoewel zij een cruciaal onderdeel zijn van de geschiedenis van de Grote Oosterse Kwestie. In mijn werk heb ik geprobeerd een diversere analyse vanuit meerdere perspectieven te introduceren, waarvan ik hoop dat die ons dichter bij de historische werkelijkheid brengt en ons helpt in te zien hoe complex die is.”

In de inleiding van het boek schrijf je dat je heel ergens anders bent begonnen dan waar je uiteindelijk bent uitgekomen.

“Klopt. Toen ik aan het boek begon te werken als subproject van het door de ERC gefinancierde project Securing Europe, Fighting its enemies, 1815-1914 van Beatrice de Graaf, was het idee in eerste instantie om een monografie te schrijven over de internationale commissie die in de nasleep van de burgeroorlog in Syrië in 1860 werd gevormd door vijf Europese commissieleden en één Ottomaanse minister. Maar een vraag die ik mezelf stelde bleek een uitdaging te zijn en leidde ertoe dat ik het hele boek en mijn eigen intenties volledig heb omgegooid toen ik al bijna halverwege was: waarom kregen deze Europese actoren zulke grote verantwoordelijkheden bij afwezigheid van internationale instanties als de Verenigde Naties? Wat gaf ze het recht daartoe? Hoe meer ik hierover las, hoe meer ik me genoodzaakt zag om een diepgaandere analyse te maken en de genealogie te achterhalen van westers interventionisme in het Midden-Oosten, het zelfrechtvaardigende karakter daarvan en de economische en financiële ondertonen. Dat zette mij ertoe aan om verder terug te gaan in de geschiedenis.

Ik gaf op dat moment een vak over het onderwerp van mijn boek. Enkele van mijn zorgvuldige studenten zagen ook direct het gebrek aan lokale perspectieven en geluiden in de literatuur en mijn pogingen om die gaten op te vullen in de colleges.”

Hoe reageerden je studenten toen je met alternatieve bronnen kwam en met een alternatieve perceptie van wat ze lazen?

“Ze vroegen zich hardop af waarom ze lazen wat ze lazen, om zich vervolgens te realiseren dat er geen alternatief in het Engels beschikbaar was. Ik gaf mijn studenten opdrachten waarbij ze onderzoek moesten doen naar kwesties die ik in het boek bespreek. Om een voorbeeld te noemen: een paar van mijn studenten schreven een essay over hoe de Nederlandse consul Cutsi in Damascus werd vermoord in 1860, tijdens de burgeroorlog. Dit was een van de ontwikkelingen die in eerste instantie leidden tot het ingrijpen van de grote mogendheden in de burgeroorlog. Daarover stond vrijwel niets in de literatuur. De studenten moesten in krantenarchieven duiken. Zo ontdekten ze dat de Nederlandse consul simpelweg onderdook in de schoorsteen van een islamitische buurman. Mijn studenten behoorden dus niet alleen tot mijn eerste lezers, maar waren ook actieve onderzoekers in ons nederige domein van historische ontdekkingen. Op termijn heb ik de concepthoofdstukken van het boek met hen gedeeld en het manuscript aangepast op basis van hun suggesties. Het was echt een gezamenlijk project.”

Boekcover Dangerous Gifts


In het boek beschrijf je hoe de grote mogendheden ervan uitgingen dat het Ottomaanse Rijk gedoemd was om ten onder te gaan.

“Dat klopt. Van het begin af aan hebben Europese grootmachten ingegrepen in het Midden-Oosten zonder volledig rekening te houden met lokale complexiteiten. Hun visie werd meestal overheerst door een ongefundeerd beeld van actoren uit het Midden-Oosten als de ‘barbaarse ander’; als mensen die niet in staat waren hun eigen land goed te besturen. Zij zagen gewoonlijk niet de historische factoren van lokaal geweld en lokale problemen. Dat is zeer vergelijkbaar met wat er recent is gebeurd, in de eenentwintigste eeuw, met name sinds het terrorisme en Irak de oorlog is verklaard. Ik ben ervan overtuigd dat hier sprake is van een opmerkelijke continuïteit, niet alleen van toevallige gelijkenissen.”

Als je door de eeuwen heen zo’n continuïteit ziet in de manier van denken, is het dan niet lastig om nog te hopen dat er ooit echt iets gaat veranderen?

“Ik denk dat er in het Midden-Oosten een extreem lastige situatie is gecreëerd door het contraproductieve handelen van zowel mondiale – voornamelijk westerse – als lokale actoren. Ik zie hier geen gemakkelijke uitweg voor. Maar wanneer er geen zichtbare oplossingen zijn, is de beste stap om de situatie te beheersen, en wel op de meest humane manier. Daarbij is het cruciaal om de juiste sentimenten te creëren terwijl we onze actieplannen voor de korte en lange termijn opstellen, en zeker ook om fouten uit het verleden te vermijden: die overmoed en die ongebreidelde overtuiging dat je lokale problemen kunt oplossen met hard extern optreden met beperkte aandacht voor lokale verwachtingen.

Mijn studenten vroegen zich hardop af waarom ze lazen wat ze lazen

Het is allemaal heel lastig. We kunnen alleen maar hopen op en werken aan een verandering, op termijn, in het karakter van de cultuur van interventionisme. Voor nu moeten we niet in onze schulp kruipen, maar kiezen voor onmiddellijke actie en via betrouwbare platforms degenen helpen die dringend hulp, onderdak en asiel nodig hebben. Daarnaast moeten we leren hoe we voorkomen dat oorlogseconomieën en militaire/ontwikkelingscomplexen uiteindelijk de vruchten plukken van het interventionisme. Daarvoor komt een bijzondere verantwoordelijkheid te liggen bij geestes- en sociale wetenschappers die onderzoek kunnen doen naar het heden en verleden van interventies, die culturele snijpunten. Bij dat onderzoek zou uiteraard gebruik moeten worden gemaakt van een breed scala aan taalvaardigheden en toegang moeten worden verkregen tot complexe culturele dynamieken. Daarmee zijn we volgens mij weer terug bij waar we mee begonnen: hoe belangrijk het is om een diverse en inclusieve omgeving en diverse en inclusieve opleidingsprogramma’s te hebben op de campus.