Veelgestelde vragen
Grote baleinwalvissen en kleinere dolfijnen
Walvisachtigen is de verzamelnaam voor grote baleinwalvissen en tandwalvissen, waaronder de dolfijnen. In de Noordzee leven verschillende walvisachtigen:
- Bruinvis
- Witsnuitdolfijn
- Tuimelaar
- Dwergvinvis
- Gewone dolfijn
- Griend
- Bultrug
- Gewone vinvis
- Witflankdolfijn
Soorten waarvan het verspreidingsgebied grenst aan de zuidelijke Noordzee, kunnen ook de Noordzee in dwalen. Denk aan:
- Potvissen
- Gestreepte dolfijn
- Gewone spitssnuitdolfijnen
- Butskoppen
Deze dieren zijn gewend aan diepe wateren en jagen op diepzeevoedsel (inktvis). Ze hebben daarom grote moeite om in de Noordzee te overleven.
Wel of niet door menselijk handelen
Bruinvissen en andere walvisachtigen kunnen stranden door ziekte en verzwakking, maar een stranding kan ook te maken hebben met menselijk handelen. Denk aan verstoring of geluid, of specifieke oorzaken zoals vervuiling (plastics), giftige stoffen (PCB's, POP's en zware metalen), gehoorschade (bijvoorbeeld door het bouwen van windmolenparken, of seismisch onderzoek), aanvaringen of bijvangst. Vaak zijn er meerdere oorzaken en soms is de oorzaak niet te achterhalen.
Individuele stranding of massastranding
Een bruinvis strandt vaak in zijn eentje. Bruinvissen leven niet in sociale groepen, maar zijn meer individuele dieren. Grienden en potvissen daarentegen leven wel in groepen en stranden vaak met meerdere dieren tegelijk. Als er twee of meer dieren gezamenlijk stranden op dezelfde locatie, dan spreken we van een massastranding - met uitzondering van moeder-kalfparen.
Doodsoorzaak achterhalen
Wij doen strandingsonderzoek om de doodsoorzaak van gestrande bruinvissen te achterhalen. Dat gebeurt in opdracht van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Via het onderzoek willen we vooral te weten komen of de stranding te maken heeft met menselijk handelen. Strandingen hebben vaak meerdere oorzaken, maar soms is de oorzaak niet te achterhalen.
Gehoorschade heeft grote gevolgen
Walvisachtigen zijn afhankelijk van hun gehoor. Zij gebruiken dat om prooi te vinden, onderling te communiceren, predatoren (roofdieren) te ontdekken en te navigeren. Als er een verstoring of gehoorschade optreedt, kan dat grote gevolgen hebben voor de individuen, en uiteindelijk voor de hele populatie.
Mens bedreiging voor dier
Walvisachtigen hebben te maken met verschillende bedreigingen, doordat het leefgebied van deze dieren samenvloeit met het werkgebied van de mens. De afgelopen decennia is de situatie op zee drastisch veranderd door meer scheepvaart, de bouw van windmolenparken en algehele opwarming van de oceanen. Scheepvaartroutes doorkruisen leefgebieden van walvisachtigen en het blijkt dan ook onvermijdelijk dat daardoor aanvaringen plaatsvinden.
Aanvaringen en geluidsoverlast
In Nederland zijn sinds 2011 verschillende grote walvissen (gewone vinvissen en dwergvinvissen) op de boeg van containerschepen de haven van Rotterdam, Terneuzen of Vlissingen binnengevaren. Aanvaringen zijn één van de grootste, menselijke bedreigingen voor walvispopulaties. Naast aanvaringen kan het geluid van schepen walvissen verstoren. Dat geldt ook voor het heien van windmolenparken op zee en seismische onderzoeken. Geluidsoverlast kan resulteren in gedragsveranderingen of zelfs tot permanente gehoorschade leiden.
Graadmeter voor ecosysteem
Er is veel draagvlak voor onderzoek naar de oorzaak van strandingen, zowel nationaal als internationaal. Dat blijkt ook uit de grote publieke en wetenschappelijke belangstelling tijdens recente strandingen. Daarnaast staan walvisachtigen bovenaan de voedselketen. Deze 'toppredatoren' (roofdieren) vormen daardoor een goede graadmeter voor het ecosysteem waarin zij leven. Als daarin veranderingen optreden, is dat terug te zien in de ecologie, het leefgebied en de gezondheid van deze soorten.
Eerst checken of het dier nog leeft
Als een walvisachtige strandt, kijken we eerst of het dier nog leeft. Als dat zo is, dan wordt SOS Dolfijn ingeschakeld. Is het dier (net) overleden, dan krijgt de Faculteit Diergeneeskunde een melding. Het vrijwillige Nederlandse strandingsnetwerk reageert op meldingen van gestrande dieren en ontfermt zich daarover. De dode dieren krijgen een tag, waarmee later de strandingslocatie en datum zijn te achterhalen. Wij onderzoeken bij strandingen dus enkel de dode dieren.
Melding over stranding
Gemeentes zijn verplicht om strandingen van walvisachtigen te rapporteren en gestrande dieren te bergen. In praktijk gebeurt dit vaak door vele enthousiaste vrijwilligers, meestal particulieren die verbonden zijn aan het netwerk van zeezoogdierenhulpverleners, dierenambulances, strandvonders, of opvangcentra voor zeehonden.
Geschikt voor postmortaal onderzoek?
De vrijwilligers van het strandingsnetwerk overleggen met de afdeling Pathologie van de Faculteit Diergeneeskunde of een dier geschikt is voor postmortaal onderzoek bij de UU. Vaak sturen ze een foto van het dier via Whatsapp, zodat de onderzoekers de staat van ontbinding kunnen inschatten. Zelf een bruinvis gevonden? Stuur een foto van het dier naar de Bruinvismobiel: 06 518 840 25.
Voor meer informatie kijk op stranding.nl of waarneming.nl.
Expertise over strandingen op één centrale plek
De Faculteit Diergeneeskunde is de enige instelling in Nederland die dierenartsen opleidt. Bij de afdeling Pathologie verzamelen en verspreiden we kennis over de functie en disfunctie van cellen, weefsels en organen. Daardoor hebben wij veel expertise over de ziekteleer van wildlife en andere diersoorten. Deze zetten we ook in bij het onderzoek naar gestrande dieren.
Strandingspatronen herkennen
De faculteit in Utrecht is uitermate geschikt om het strandingsonderzoek uit te voeren gezien de centrale locatie, aanwezige faciliteiten en expertise op het gebied van veterinaire pathologie. Het postmortale onderzoek aan bruinvissen in Nederland wordt nu op één locatie uitgevoerd, het hele jaar door. Zo kunnen we veranderingen in strandingspatronen en doodsoorzaken vroegtijdig herkennen en signaleren, en daarop reageren.
Ook grotere walvissen en dolfijnen
Naast de vele bruinvissen per jaar, stranden er ook met enige regelmaat grotere walvissen en dolfijnen op de Nederlandse kust. Door de nauwe samenwerking met het nationale strandingsnetwerk, het ministerie en andere partners heeft de Faculteit Diergeneeskunde ook een centrale rol gekregen in het onderzoek naar de oorzaken van walvisstrandingen in Nederland.
Vernietiging van restmateriaal
De Europese destructiewetgeving schrijft voor dat materiaal van dierlijke herkomst moet worden vernietigd met het oog op de volksgezondheid of uit ethische overwegingen. Na het onderzoek worden het kadaver en dierlijk restmateriaal dan ook opgehaald door een verwerkingsbedrijf (Rendac). Bijzonder is dat de eindproducten uiteindelijk worden omgezet in groene energie en duurzame brandstof.
Overheid financiert het strandingsonderzoek
Het strandingsonderzoek bij de Faculteit Diergeneeskunde wordt gefinancierd door het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV). De overheid wil de doodsoorzaak achterhalen van gestrande bruinvissen en vooral te weten komen of de stranding het gevolg is van menselijk handelen.
In 1991 werd het Agreement on the Conservation of Small Cetaceans of the Baltic and North Seas (ASCOBANS) van kracht. Sindsdien heeft Nederland de verplichting zich in te zetten voor de instandhouding van de bruinvispopulaties in haar wateren. Het strandingsonderzoek is vastgelegd als Wettelijke Overheidstaak (WOT) 'Bruinvis monitoring'. Naast pathologisch onderzoek bevat deze taak ook vliegtuigtellingen, dieetonderzoek en onderzoek naar contaminanten, uitgevoerd door Wageningen Marine Research (voorheen IMARES).