Onderzoek CoDEmBI

Taalstoornis

Onderscheid maken tussen tweetalige kinderen met en zonder een taalstoornis

Tessel Boerma

Kinderen uit culturele minderheidsgroepen zijn in veel landen oververtegenwoordigd in het speciaal onderwijs, in het bijzonder op scholen voor kinderen met ernstige taal- en spraakproblemen. De meest recente cijfers van het Centraal Bureau voor Statistiek geven aan dat in Nederland 11% van de leerlingen in het regulier basisonderwijs uit culturele minderheidsgroepen komen. In het speciaal onderwijs is dit percentage 19%. Wat een rol kan spelen bij deze oververtegenwoordiging is dat het moeilijk kan zijn om een taalstoornis te herkennen bij deze groep kinderen omdat ze meertalig zijn. Het gevolg hiervan is een misdiagnose. Kinderen die een tweede taal leren, kunnen soms dezelfde “fouten” maken als kinderen met een taalstoornis. Bij de meeste kinderen is dit een fase die vanzelf overgaat. Bij sommige kinderen kan er echter ook sprake zijn van een taalstoornis. Meer onderzoek is cruciaal om te herkennen wat er aan de hand is, een adequate diagnose te stellen en tot de beste behandeling te komen. 

Dit project heeft als doel een bijdrage te leveren aan verbetering van het herkennen van een taalstoornis bij kinderen van Turkse en Marokkaanse afkomst in Nederland. De taalontwikkeling in de thuistaal en in het Nederlands worden in kaart gebracht. Daarnaast wordt ook onderzocht hoe kinderen zich gedragen in taakjes die niets met taal te maken hebben. Kinderen met een taalstoornis hebben namelijk vaak niet alleen een probleem met taal. Het is dus belangrijk om bij het stellen van een diagnose bij een kind met een zwakke taalontwikkeling verder dan taal te kijken. Dit project onderzoekt welke gebieden daarbij van dienst kunnen zijn.

Tweetaligheid

Cognitieve ontwikkeling bij tweetalige kinderen uit een culturele minderheidsgroep

Mona Timmermeister

Tweetalige kinderen verschillen van eentalige kinderen omdat ze twee talen spreken in plaats van slechts één. Dit project onderzoekt de gevolgen hiervan. Een kind dat beide talen naast elkaar actief gebruikt, moet steeds een keuze maken en als een woord in een taal uitgesproken wordt, moet het woord in de andere taal onderdrukt worden. Eerder onderzoek suggereert dat dit van invloed is op de cognitieve ontwikkeling van kinderen. Zo blijkt dat tweetalige kinderen beter presteren op bepaalde cognitieve taakjes dan hun eentalige leeftijdsgenootjes. Deze taakjes - een bekend voorbeeld is de Stroop taak - vereisen het kunnen richten van de aandacht, snel switchen en negeren van afleidende prikkels. Aangenomen wordt dat de permanente keuze tussen twee talen en het steeds moeten onderdrukken van een taal kunnen leiden tot voordelen bij taken die vaak niet eens direct met taal te maken hebben.  

"In dit project wil ik onderzoeken of de cognitieve voordelen ook te vinden zijn bij tweetalige kinderen afkomstig uit culturele minderheidsgroepen en ik richt me daarvoor op tweetalig Turks-Nederlandse en Turks-Marokkaanse kinderen. Vaak leren deze kinderen Turks/Berbers thuis via hun ouders en Nederlands op een later moment in hun kindertijd (bv. op school). Ik ben geïnteresseerd in welke tweetalige factoren essentieel zijn voor de ontwikkeling van algemene cognitieve vaardigheden. Is het belangrijk hoe goed een kind beide talen spreekt en begrijpt? Maakt het uit hoe vaak een kind switcht tussen beide talen? Is er een verschil tussen kinderen die voornamelijk Turks/Berbers spreken en kinderen die meestal Nederlands spreken?"