Artikel 19 – Vrijheid van meningsuiting
Als buddy's zijn wij er niet om in discussie te gaan met demonstranten. Maar om een barriere te creëren, we zijn er echt voor de client.
Jack den Tonkelaar, buddy bij ‘Samen naar de kliniek’ (bekijk de video hieronder)
Artikel 19
Een ieder heeft recht op vrijheid van mening en meningsuiting. Dit recht omvat de vrijheid om zonder inmenging een mening te koesteren en om door alle middelen en ongeacht grenzen inlichtingen en denkbeelden op te sporen, te ontvangen en door te geven.
Wat betekent dit recht?
Het recht beschermt zowel het hebben van een mening als het uiten ervan. Dat eerste aspect, het hebben van een mening, is zelfs absoluut: niemand mag dat beperken. Het uiten van meningen kan wel beperkt worden, bijvoorbeeld omdat een mening anderen schaadt. Als een persoon of organisatie de grenzen van vrijheid van meningsuiting overschrijdt, kan de rechter ingrijpen. Zo mogen uitingen niet discriminerend zijn of de openbare veiligheid in gevaar brengen.
Niet alleen het recht op de vrijheid van meningsuiting valt onder artikel 19, maar ook het recht om vrij te kunnen kiezen waar iedereen zijn of haar informatie vandaan haalt, of dat nu offline of online is en ook over grenzen heen. Je kunt hierbij bijvoorbeeld denken aan de rol van de media en journalisten, die informatie verzamelen en verspreiden.
Vrijheid van meningsuiting is het fundament van mensenrechten, de bron van menselijkheid en de moeder van de waarheid.
Wat is de geschiedenis van dit recht?
Het recht op vrijheid van meningsuiting wordt vaak beschouwd als een voorwaarde voor het uitoefenen van alle mensenrechten. Een van de belangrijkste aanleidingen om artikel 19 op te nemen in de Universele Verklaring was het Duitse naziregime van voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog. In Duitsland en alle bezette landen werden kritische media gecensureerd of verboden en werden mensen opgepakt en zelfs vermoord om het uiten van hun mening. Er was dus geen vrije toegang tot informatie. Tegelijkertijd had het naziregime uitgebreid gebruik gemaakt van propaganda die opriep tot haat en geweld. Zowel te weinig als teveel vrijheid van meningsuiting had daarmee tot grote verschrikkingen geleid.
Tijdens de onderhandelingen over de tekst was dan ook een ingewikkelde vraag: hoe ver reikte de vrijheid van meningsuiting? Moesten alle soorten meningen beschermd worden? Of moest juist worden ingegrepen als uitingen tot gevaar voor anderen leiden? En als je dat toestaat, hoe voorkom je dan censuur door de staat? Hoe tolerant moest worden omgegaan met de intolerante uitingen van bijvoorbeeld nazistische en fascistische groepen? Op geen van deze vragen bestonden makkelijke antwoorden en staten waren het op veel punten zeer oneens. De tekst van artikel 19 is dan ook vrij algemeen gehouden zodat de meeste staten zich er toch in konden vinden.
Verzuiling en filterbubbels
Niet alleen de vrijheid van meningsuiting valt onder artikel 19 UVRM, maar ook het recht om vrij te kunnen kiezen waar iedereen zijn of haar informatie vandaan haalt. In de eerste decennia na de Tweede Wereldoorlog was de Nederlandse maatschappij verzuild; de samenleving was opgedeeld in verschillende groepen die waren gebaseerd op religie of maatschappelijke opvattingen. Daarbij werden de groepen door elkaar getolereerd, maar waren ze verder in veel opzichten gescheiden. Iedere zuil had bijvoorbeeld eigen scholen of sportverenigingen, maar ook ging een katholiek niet naar een protestantse bakker of slager. En omgekeerd. Bovendien had elke zuil eigen informatiebronnen, zoals een eigen krant of omroep. Vandaag de dag bestaat die verzuiling bijna niet meer en is het veel gemakkelijker om, vooral online, toegang te krijgen tot veel verschillende media. Toch blijven sommige mensen, ook door de algoritmes van sociale mediaplatforms, steken in hun eigen filterbubbels. Daarnaast bestaat er in veel landen ook nog steeds online censuur waardoor vrij toegang tot informatie niet goed mogelijk is.
Waar en hoe is dit recht vastgelegd?
Het recht op vrijheid van meningsuiting staat in Nederland in artikel 7 van de Grondwet.
Op Europees niveau zijn de rechten op vrijheid van informatievergaring en vrijheid van meningsuiting samengevoegd, zoals in artikel 10 Europees Verdrag voor de rechten van de mens en artikel 11 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
In het wereldwijde Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten zijn de vrijheid om informatie te vergaren, een mening te vormen, en een mening te koesteren samen verankerd in artikel 19. Telkens zijn de bewoordingen wel net even anders; het recht op vrijheid van meningsuiting heeft waarschijnlijk de meeste verschillende formuleringen van alle mensenrechten.
Hoe actueel is dit mensenrecht?
Op grond van artikel 19 UVRM heeft iedereen het recht een mening te vormen én deze mening te uiten. Dat roept allerlei vragen op. Zeker in tijden van digitalisering, waarbij zorgen bestaan over verspreiding van onwaarheden: fake news. In hoeverre mag de overheid dan ingrijpen en hoe voorkom je tegelijkertijd dat ingrijpen doorslaat in censuur? En niet alleen staten hebben veel invloed op hoe groot de vrijheid van meningsuiting is, ook sociale mediabedrijven bepalen in grote mate wat online wel en niet zichtbaar is.
Bovendien is het door de anonimiteit online ook moeilijker te achterhalen wie onwaarheden of meningen verspreidt die de vrijheid van meningsuiting te buiten gaan. Kortom, de oude vraag uit 1948 hoe tolerant om moest worden gegaan met de uiting van intolerante en extreme meningen is nog steeds actueel, juist ook online.
De uitingsvrijheid varieert ook naargelang de rol die iemand vervult in de maatschappij: aan de hand van welk beroep iemand heeft dus. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft in zijn rechtspraak voor bepaalde groepen het recht op vrijheid van meningsuiting nader uitgelegd. Journalisten genieten bijvoorbeeld extra bescherming. Het EHRM oordeelde dat zij een belangrijke rol hebben in het verspreiden van informatie en nieuws en in het delen van hun mening. Daarmee zijn zij ‘waakhonden van de democratie’, bijvoorbeeld als ze machtsmisbruik of corruptie blootleggen.
Ook politici hebben een ruime uitingsvrijheid, maar ze dragen ook een bijzondere verantwoordelijkheid. Aan de ene kant moeten politici kritisch kunnen zijn over belangen die spelen in de maatschappij en over degenen die aan de macht zijn. Aan de andere kant moeten zij voorkomen dat groepen mensen aangezet worden tot intolerantie tegen andere groepen. Een voorbeeld van een zaak waarbij de rechter moest oordelen of een politicus de grens van vrijheid van meningsuiting had overschreden is de zaak tegen PVV-leider Geert Wilders. Bij onenigheid over hoever de vrijheid van meningsuiting reikt, is het dus de rechter die de verschillende belangen en rechten moet afwegen.