UUCePP-advies: Europees recht biedt Defensie ruimte voor samenwerking met hightech industrie
Uitzondering op aanbestedingsverplichting mogelijk in het belang van nationale veiligheid
In de onlangs verschenen Defensienota kondigt het kabinet aan om structureel 2,4 miljard euro extra in de krijgsmacht te investeren. Speciale aandacht gaat uit naar nauwere samenwerking met de Nederlandse industrie en het opbouwen van innovatieve ecosystemen voor de ontwikkeling en onderhoud van nieuw materieel – in het bijzonder onbemenste systemen zoals drones. Hierbij kan echter de gangbare verplichting voor overheden om grote projecten openbaar aan te besteden een sta-in-de-weg vormen. Een belangrijke vraag voor Defensie is daarom welke ruimte de Europese aanbestedingsregels laten om zo’n dynamische en duurzame samenwerking met de defensie-industrie aan te gaan. In hun recente adviesrapport aan het ministerie van Defensie bieden Elisabetta Manunza en Nathan Meershoek – beiden verbonden aan het Utrecht University Centre for Public Procurement (UUCePP) – perspectief; de grenzen van het (aanbestedings)recht zijn in het geval van nationale veiligheidsbelangen minder strikt dan vaak wordt aangenomen.
Door de veranderende globale geopolitieke verhoudingen en technologische innovatie op het gebied van oorlogsvoering staat het ministerie van Defensie voor grote uitdagingen. De oplopende dreigingen en technologische vernieuwingen vragen om nieuwe acties om de vrede en de veiligheid van Nederland en haar burgers te garanderen. De Russische inval in Oekraïne in 2022 heeft het belang van technologische vernieuwingen op het slagveld onderstreept. Onbemande (oftewel: ‘onbemenste’) systemen spelen een steeds grotere rol in militaire strategie. Vrede bewaren en vrijheid beschermen vragen erom de innovatiekracht van het Nederlandse ministerie van Defensie en van de Nederlandse defensie-industrie optimaal te benutten en te stimuleren.
Aanbestedingsrecht als ‘hinderpaal’?
Maar dienen dergelijke samenwerkingsverbanden Europees te worden aanbesteed? En op welke wijze? Het lijkt nog een terra incognita. Volgens de EU-wetgeving voor de interne markt moeten lidstaten bij het gunnen van overheidsopdrachten aan particuliere bedrijven handelen volgens het non-discriminatiebeginsel, en bedrijven selecteren via open en transparante procedures voor overheidsopdrachten, ook als het gaat om innovatiegerichte partnerschappen. Dit zou echter in de praktijk betekenen selectie die voornamelijk gebaseerd is op economische factoren, terwijl voorbijgegaan wordt aan de militair-strategische factoren die cruciaal zijn voor de effectiviteit van publiek-private samenwerking met een militair doel.
De aanname dat het aanbestedingsrecht dergelijke belangrijke maatschappelijke opgaven in de weg staat, belemmert in Nederland vaak de innovatieve houding die nodig is om vernieuwende projecten goed van de grond te krijgen, waardoor het behalen van de maatschappelijke doelen onnodig wordt vertraagd. Het betekent dus dat projecten soms niet eens van de grond komen; het opzetten ervan onnodig lang(er) duurt; en dat ze clausules en afspraken bevatten die noch voor de overheid noch voor het bedrijfsleven positief uitwerken.
Het recht biedt speelruimte
Daarom gaan overheidsopdrachtgevers in Nederland vaak op zoek naar wat zij ‘de grenzen van de wet’ noemen om alsnog hun doelstellingen te kunnen realiseren. Maar waar liggen die grenzen precies? Volgens UUCePP-onderzoekers Elisabetta Manunza en Nathan Meershoek liggen die op het gebied van defensie-industrie verder dan wat men normaliter aanneemt. Zo is er, naar hun mening, voor het opzetten van ‘dynamische en duurzame’ samenwerkingsvormen tussen Defensie en de industrie op het gebied van onbemande systemen, een even ‘dynamische-functionele’ toepassing van het aanbestedingsrecht nodig. Door het toepassen van een vernieuwende onderzoeksmethode die voortbouwt op fundamenteel onderzoek dat ze in hun respectievelijke promotieonderzoeken toepasten, stellen Manunza en Meershoek vast hoe Nederland dergelijke dynamische en duurzame samenwerkingsvormen tot stand kan brengen binnen het huidige juridische kader. Wat blijkt is dat het aanbestedingsrecht veelal onterecht als obstakel wordt gezien voor het opzetten van kennis- en innovatie-ecosystemen.
Ruimere toepassing 'Artikel 346'
In hun op 18 juli 2024 aan het ministerie van Defensie aangeboden rapport, illustreren Manunza en Meershoek waarom Artikel 346 VWEU (zie kader hieronder) ruimer kan worden toegepast dan men in Nederland vaak aanneemt. Het rapport volgt op jarenlange studie naar de relatie tussen primair EU-recht, de richtlijnen voor overheidsopdrachten en de implementatie en toepassing daarvan in Nederland op het terrein van veiligheid en strategische autonomie, en bouwt voort op een eerder verschenen onderzoeksrapport over de opzet van een samenwerking met het bedrijfsleven op militair-logistiek gebied.
Bouwsteen voor Defensienota
Het rapport Een juridische onderbouwing om het Ecosysteem Duurzame Strategische Samenwerking Onbemande Systemen uit te zonderen van aanbestedingsverplichtingen op grond van Artikel 346 VWEU, is op 18 juli 2024 aangeboden aan de Directie Kennis & Ontwikkeling, Afdeling Innovatie (Landmacht), van het ministerie van Defensie. Centraal staat de vraag onder welke voorwaarden het mogelijk is om het door Defensie gewenste Ecosysteem Duurzame Strategische Samenwerking Onbemande Systemen (DSS) op grond van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) uit te zonderen van Europese en nationale aanbestedingsverplichtingen:
- “Elke lidstaat kan de maatregelen nemen die hij noodzakelijk acht voor de bescherming van de wezenlijke belangen van zijn veiligheid en die betrekking hebben op de productie van of de handel in wapenen, munitie en oorlogsmateriaal; die maatregelen mogen de mededingingsverhoudingen op de interne markt niet wijzigen voor producten die niet bestemd zijn voor specifiek militaire doeleinden.” (Artikel 346 VWEU, lid 1 sub b)
De uitkomsten kunnen bijdragen bij aan de aan de realisering van de visie die is beschreven in de op 5 september verschenen Defensienota 2024 – 'Sterk, Slim en Samen', waarin samenwerking met partners in de vorm van innovatieve ecosystemen als essentieel wordt bestempeld.