Scherper aan de wind: Brabantse waterschappen en de KRW-doelen in 2027

Onderzoek in opdracht van de Noord-Brabantse Waterschapsbond

Het Markiezaatsmeer gezien vanaf de Brabantse Wal. Volgens dijkgraaf Kees Jan de Vet van waterschap Brabantse Delta is de waterkwaliteit er "echt heel erg slecht".

Hoe kunnen de waterschappen omgaan met de juridische risico’s en dilemma’s die komen kijken bij het tijdig voldoen aan de doelstellingen van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW)? Onderzoekers Frank Groothuijse en Marleen van Rijswick – verbonden aan het Utrecht Centre for Water, Oceans and Sustainability Law (UCWOSL) – hebben in opdracht van de vier Brabantse waterschappen in kaart gebracht welke mogelijkheden zij hebben om aan de Richtlijn te voldoen. Hun rapport Scherper aan de Wind bevat tal van aanbevelingen die de waterschappen een handelingskader bieden om het gevoel van urgentie te vertalen in gerichte acties. De onderzoekers signaleren een spanningsveld tussen, enerzijds, de beleidsvrijheid van waterschappen om maatregelen te nemen die politiek-bestuurlijk haalbaar en wenselijk zijn, en anderzijds het feit dat waterschappen juridisch aansprakelijk zijn als zij niet voldoen aan de KRW. 

De doelstelling van de KRW is dat uiterlijk in 2027 in heel Europa de kwaliteit van alle wateren (oppervlaktewater en grondwater) zowel chemisch als ecologisch in orde moet zijn. De waterschappen beheren de regionale waterlichamen die onder de KRW vallen. De provincies bepalen aan welke kwaliteitsdoelen het water moet voldoen en kunnen eventueel beroep doen op uitzonderingsbepalingen in de KRW. Noord-Brabant telt vier waterschappen (Aa en Maas, Brabantse Delta, Dommel en Rivierenland) binnen het stroomgebied van de Maas, die zijn verenigd in de Noord-Brabantse Waterschapsbond – de opdrachtgever van het adviesrapport. 

Eigen verantwoordelijkheid waterschappen

In hun rapport hebben Groothuijse en Van Rijswick de systematiek van het EU-recht en de KRW uiteengezet en de mogelijke risico’s voor de waterschappen bij de uitvoering van de KRW geïnventariseerd. Waterschappen hebben een eigen verantwoordelijkheid bij de uitvoering van de KRW en kunnen niet volstaan met alleen het Nederlandse recht te volgen. De KRW kan namelijk strenger zijn dan nationale wet- en regelgeving (bijvoorbeeld qua interpretatie van de KRW-eis dat er ‘geen achteruitgang’ in waterkwaliteit mag optreden) en dit kan een rechtsgrond vormen voor particulieren om naar de rechter te stappen – een inmiddels bekend scenario uit het stikstofdossier, getuige de vele rechtszaken die milieugroep Mobilisation for the Environment heeft aangespannen. Aanbeveling is dan ook om te zorgen voor voldoende kennis binnen de waterschappen over de KRW en de consequenties van Europeesrechtelijke verplichtingen.

Grenzen opzoeken, dat kan niet meer

Een ander juridisch risico betreft de aanwijzing van ‘sterk veranderde en kunstmatige oppervlaktewateren’, waaraan (Europeesrechtelijk) minder strenge ecologische eisen hoeven worden gesteld. Nu 2027 dichterbij komt, bestaat het risico dat de grenzen worden opgezocht, zowel bij de aanwijzing als het bepalen van de bijbehorende kwaliteitseisen. Een aanbeveling is om in ieder geval de aanwijzingen die vanwege het jarenlange gebruik als landbouwgrond zijn gedaan goed (juridisch) te onderbouwen. 

Ook kunnen de waterschappen er niet blind op vertrouwen dat de Rijksoverheid en andere overheden hun aandeel in het behalen van de KRW-doelen op tijd zullen uitvoeren. Het advies is dan ook dat waterschappen duidelijk maken welke maatregelen zijzelf, binnen hun eigen bevoegdheden, gaan treffen, en daarnaast welke  andere overheden hun verantwoordelijkheden moeten nemen, om gezamenlijk mogelijk te maken dat de KRW-doelen worden bereikt. Aanbeveling is om alle afspraken hierover vast te leggen.

Bloempjesven (landgoed De Mattemburgh). De Brabantse Wal kampt met verdroging, verzuring en vermesting.

Van vrijwilligheid naar meer toezicht en handhaving

Uit het onderzoek blijkt dat waterschappen nog veel vertrouwen op vrijwillige maatregelen, en dat zij voor onder eigen beheer uitgevoerde maatregelen soms sterk afhankelijk zijn van de medewerking van grondeigenaren. Er is pas recent meer aandacht voor het intensiveren van kerntaken als vergunningverlening, toezicht en handhaving, schrijven de onderzoekers. Ook maken waterschappen nog onvoldoende gebruik van hun recht om (bindend) advies te geven. Verder moet  de monitoring van de waterkwaliteit beter worden benut om oorzaken en veroorzakers van vervuiling aan te pakken.

De aanbevelingen zijn, onder meer, om te bekijken of bestaande vergunningen nog wel adequaat zijn of wellicht aangescherpt moeten worden. Verder om alle grondwateronttrekkingen (ook de kleinere) te inventariseren en eventueel aanvullende eisen hieraan te stellen. Wat betreft lozingen vanuit de openbare riolering op de rwzi’s (rioolwaterzuiveringsinstallaties) kunnen waterschappen beter gebruik maken van hun adviesrecht, en eventueel aanvullend een aansluitvergunning eisen. Vooruitlopend op de Omgevingswet (waarmee het bindend adviesrecht komt te vervallen) opperen de onderzoekers dat meer algemene regels hieromtrent ook in de waterschapsverordening vastgelegd zouden kunnen worden. En tenslotte moeten waterschappen de jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie in de gaten houden, bijvoorbeeld om hieruit volgende (aanvullende) eisen aan de bescherming van drinkwaterbronnen in bestaande toestemmingen te kunnen verwerken.

Resterende tijd goed benutten: kiezen én samenwerken

Een duidelijke boodschap uit het rapport is dat, nu er nog maar weinig tijd over is om aan de KRW-verplichtingen te voldoen, het aanbeveling verdient om duidelijke keuzes te maken binnen de mix aan verplichte en vrijwillige maatregelen. Want als vrijwillige maatregelen niet op tijd tot het gewenste resultaat leiden is dit de verantwoordelijkheid van het waterschap, zo schrijven Groothuijse en Van Rijswick. Zij bepleiten meer overleg tussen de Brabantse waterschappen over het ontwikkelen van gezamenlijk beleid voor het aanscherpen (of zelfs intrekken) van vergunningen en het introduceren van aanvullende regelgeving in de vorm van maatwerkregels of algemene regels in de eigen waterschapsverordening.

Ook bepleiten zij de gezamenlijke ontwikkeling van een toetsingskader voor vergunning van activiteiten die de ecologische kwaliteit van zogenaamde ‘overige wateren’ kunnen beïnvloeden – dat zijn alle kleinere waterlopen, die niet direct aan de KRW-eisen hoeven voldoen maar wél onderdeel vormen van hetzelfde watersysteem. Meer samenwerking bevordert bovendien de rechtszekerheid en rechtseenheid binnen het stroomgebied van de Maas waarvan de waterschappen deel uitmaken. Ook belangrijk is dat de waterschappen zelf investeren in grensoverschrijdende afstemming en samenwerking met de buitenlandse regionale en lokale autoriteiten, want uiteindelijk is Noord-Brabant ook sterk afhankelijk van hun waterbeleid.

Lees hier het rapport:

Scherper aan de wind: Koersen op KRW-doelbereik in 2027

Publiciteit naar aanleiding van het rapport

Bij het verschijnen van het rapport hebben de betrokken waterschappen in een verklaring opgeroepen tot betere samenwerking: “Iedereen is aan zet en we vragen daarom alle overheden en betrokken instanties hun verantwoordelijkheid te nemen.” De bevoegdheden en beschikbare maatregelen die ze als Brabantse waterschappen hebben, zijn volgens hen niet afdoende om op eigen kracht de waterkwaliteitsdoelen te halen. De waterschappen willen zo snel mogelijk in gesprek over het rapport met alle betrokken partijen: ministeries, provincies, gemeenten, drinkwaterbedrijven, de industrie, landbouwsector en natuurbeheerders.

In een interview naar aanleiding van het rapport met dijkgraaf Kees Jan de Vet van waterschap Brabantse Delta (woordvoerder namens de vier waterschappen) en Marleen van Rijswick, pleit de eerste voor stevige, landelijke beleidskeuzes. “We zijn als waterschappen niet bevoegd om normen op het gebied van bestrijdingsmiddelen of bemesting vast te stellen. Die zullen van het ministerie van landbouw, natuur en voedselkwaliteit moeten komen”, zegt hij in Trouw. In dit verband betreurt hij ook het stilvallen van het transitiefonds van ruim 24 miljard euro, bedoeld voor een integrale aanpak van de stikstof- en waterproblematiek, waarbij het Rijk, provincies, waterschappen, gemeenten en lokale betrokkenen in ‘gebiedsprocessen’ samenwerken (onderdeel van het Nationaal Programma Landelijk Gebied).

Marleen van Rijswick tekent aan dat de waterschappen heus niet alles van het Rijk verwachten: “De vraag aan ons was juist óók: wat kunnen de waterschappen zelf doen?” Neem bijvoorbeeld het in kaart brengen van alle kleine grondwateronttrekkingen (want die tellen hard op in tijden van droogte), het actualiseren van vergunningen en het verbeteren van de handhaving. “Daar hebben wij flink wat huiswerk te doen", beaamt De Vet in Trouw.

Zie het artikel Waterkwaliteit: een aangekondigde stikstofcrisis in een nieuw jasje gepubliceerd door Trouw op 1 oktober 2023. Dijkgraaf Kees Jan de Vet is ook geïnterviewd in het NOS Radio 1-journaal van 2 oktober 2023 (vanaf 3:05:10).