Rijksbeleid blijft achter bij verbetering waterkwaliteit
De waterkwaliteit in Noord-Brabant is de afgelopen jaren weliswaar verbeterd, maar provincie en waterschappen hebben te weinig concrete instrumenten voorhanden om zelfstandig de doelen uit de Kaderrichtlijn Water (KRW) op tijd te realiseren. Dat is de belangrijkste conclusie van een onderzoek van de universiteiten van Tilburg en Utrecht.
‘De provincie en de waterschappen hebben weinig concrete instrumenten om grote knelpunten in de Brabantse waterkwaliteit rechtstreeks te beïnvloeden. Het gaat daarbij om nutriënten, gewasbeschermingsmiddelen, antibiotica en andere niet genormeerde stoffen. Ook na de invoering van de Omgevingswet (in 2018) blijft het instrumentarium van provincies en waterschappen te beperkt om zelfstandig de KRW-doelstellingen te kunnen realiseren’, aldus de onderzoekers. De bevindingen van de onderzoekers zijn ook relevant voor andere overheden in Nederland die verantwoordelijk zijn voor de waterkwaliteit.
KRW
De Kaderrichtlijn Water is een Europese richtlijn die voorschrijft dat de waterkwaliteit van oppervlaktewateren en grondwater aan bepaalde eisen moet voldoen. De KRW is tot stand gekomen vanuit het besef dat de zorg voor water(kwaliteit) grensoverschrijdend hoort te zijn. In Noord-Brabant heeft de KRW betrekking op ongeveer honderd rivieren, kanalen, beken, stromen en plassen. De onderzoekers constateren dat vooral het rijk nu instrumenten in handen heeft om belangrijke watervervuilende stoffen te reguleren en de door Nederland in Europees verband aangegane ambities en verplichtingen ook daadwerkelijk waar te maken. Het onderzoek geeft aan dat het gebruik van die instrumenten echter lang niet altijd voldoende ambitieus is om de KRW doelstellingen te gaan halen.
Het beschikbare instrumentarium van de waterbeheerders betreft met name het stellen van maatwerkvoorschriften bij activiteiten die door middel van algemene regels zijn gereguleerd. Deze aanvullende vorm van regulering van vervuilende activiteiten is echter niet geschikt om het waterkwaliteitsbeleid op generieke wijze aan te scherpen. Zolang de rijksoverheid niet kiest voor een aanscherping van bestaande rijksinstrumenten rust binnen het huidige wettelijke kader de last om aan de waterkwaliteitseisen te voldoen daarmee onevenredig zwaar en eenzijdig op slechts enkele bedrijven die nog een vergunning nodig hebben. In het licht van het arrest van het Hof van Justitie van de EU in de Duitse Wezerzaak (1 juli 2015) kan aanscherping van vergunningen noodzakelijk zijn of dient een vergunning voor een nieuwe activiteit bijzonder zorgvuldig goed gemotiveerd te worden, zeker indien nog niet aan de kwaliteitseisen wordt voldaan.
Omgevingswet
Naar het zich laat aanzien zal de Omgevingswet in de toekomst meer ruimte bieden voor regionale regelgeving op het gebied van de fysieke leefomgeving. Maar provincies en waterschappen kunnen ook na 2018 niet zonder een krachtig, generiek instrumentarium waarvoor het Rijk verantwoordelijk is, zo blijkt uit het rapport.
Duidelijke afspraken
De provincie Noord-Brabant en de waterschappen zullen het rapport de komende tijd gebruiken in de discussie met het Rijk over de vorming en uitwerking van de Omgevingswet en in het kader van de Delta aanpak Waterkwaliteit en Zoetwater. ‘Duidelijke afspraken over ieders rol in het realiseren van waterkwaliteitsdoelen, kunnen overheden en ook andere partijen helpen zich te committeren aan een programmatische aanpak’, adviseren de onderzoekers.
Onderzoeksrapport
Zover het eigen instrumentarium reikt: Een onderzoek naar de positie van de provincie Noord-Brabant en de Noord-Brabantse waterschappen bij de realisatie van de kaderrichtlijn waterdoelstellingen, met bijzondere aandacht voor de omgevingswet.
Het onderzoek is verricht in opdracht van de provincie Noord-Brabant en de Noord-Brabantse waterschapbond. De betrokken onderzoekers waren prof. dr. Annelies Freriks, dr. Andrea Keessen, dr. Daan Korsse, prof. dr. Marleen van Rijswick (allen Universiteit Utrecht) en prof. dr. Kees Bastmeijer (Tilburg University).