Meetfout vertekent kansenongelijkheid in het onderwijs

Basisschool leerlingen in schoolklas aan het werk
Foto: IStock

Kansenongelijkheid in het onderwijs is een groot probleem. Maar in tegenstelling tot wat veel mensen denken, wordt kansenongelijkheid nauwelijks versterkt door het schooladvies van leerkrachten in het basisonderwijs. Het is bekend dat kinderen met laagopgeleide ouders een lager schooladvies krijgen dan leerlingen van hoogopgeleide ouders, ook als ze dezelfde score hebben op de eindtoets in groep 8.

"Vaak wordt dit gezien als bewijs van vooroordelen van leerkrachten. Maar die conclusie kan alleen getrokken worden als de eindtoets een perfecte maatstaf is van de capaciteiten en talenten van leerlingen, en dat is niet zo" stelt Thomas van Huizen (Utrecht University School of Economics).

Dezelfde score op de eindtoets, ander schooladvies

Diverse rapporten van onder andere de Onderwijsinspectie en het Centraal Planbureau laten zien dat kinderen met laagopgeleide ouders relatief vaak een lager schooladvies krijgen dan het middelbare schooladvies volgens de eindtoets (het toetsadvies). Deze onderadvisering kan duiden op kansenongelijkheid. Maar het probleem is dat ‘dezelfde score op de eindtoets, ander schooladvies’ vaak onterecht wordt geïnterpreteerd als ‘dezelfde capaciteiten, ander schooladvies’.

"Er wordt veel te snel gedacht dat er wel sprake moet zijn van vooroordelen van leerkrachten. Dat ze wel lagere verwachtingen zullen hebben van kinderen uit kansarme milieus. Maar die conclusie kunnen we niet trekken op basis van de bestaande resultaten. We moeten daar dus echt voorzichter mee zijn" aldus Van Huizen.

"Er zijn grofweg drie mogelijke verklaringen voor het vaak gevonden resultaat ‘dezelfde score op de eindtoets, ander schooladvies' legt Van Huizen uit:

  • Ten eerste, de leerkracht is bevooroordeeld en heeft daarom de neiging om kinderen uit kansarmere milieus lager in te schatten. Deze mogelijke verklaring heeft de meeste aandacht gekregen in de publieke en politieke discussie.
     
  • Ten tweede, leraren nemen naast objectieve toetsgegevens ook werkhouding en andere relevante vaardigheden mee bij het opstellen van een schooladvies. Dat is ook de bedoeling in ons onderwijssysteem.
     
  • Ten derde, de eindtoets heeft, zoals elke toets, een meetfout of ‘ruis’. De score op de eindtoets meet in feite een combinatie van capaciteiten en meetfout. Waar hebben we het dan over? Een eindtoets blijft natuurlijk een momentopname. Je kunt dus een slechte dag hebben, het kan even niet meezitten – of juist wel. Bovendien: de toets kent een beperkte tijdsduur en door de selectie en samenstelling van de toetsvragen kan die voor jou net verkeerd uitpakken. Of je kunt veel antwoorden goed of fout gokken. Een score op een toets wordt nou eenmaal voor een deel door allerlei toevallige omstandigheden bepaald.

Hoe meer meetfout, hoe meer kansenongelijkheid wordt vertekend. Deze verklaring betekent dat kansenongelijkheid door schooladviezen in elk geval deels een ‘statistisch artefact’ is. Het is verbazingwekkend dat dit laatste argument zelden wordt genoemd in de discussie. De aanname is waarschijnlijk dat dit geen belangrijke verklaring kan zijn voor de verschillen in schooladviezen,” zegt Van Huizen.

Meetfout misschien wel de belangrijkste verklaring

Uit zijn nieuwe studie blijkt echter dat de meetfout juist een hele belangrijke – misschien wel de belangrijkste verklaring – is voor ‘dezelfde score op de eindtoets, ander schooladvies'. Als er niet gecorrigeerd wordt voor die meetfout zien we inderdaad dat kinderen van hoogopgeleide ouders vaker een havo- of vwo-advies krijgen dan kinderen van laagopgeleide ouders met dezelfde score op de eindtoets. “Maar na een correctie van de meetfout zijn die verschillen er niet meer. Meetfout speelt dus een hele grote rol. Dat is opvallend."

Vertekening door eindtoets na schooladvies

"Lange tijd was er eerst de eindtoets en volgde daarna pas het schooladvies. Dat was meestal consistent met elkaar," gaat Van Huizen verder. "Sinds 2014/2015 is het zo dat de leerkracht eerst een schooladvies geeft, dat leidend is. Daarna wordt de eindtoets afgenomen, en dat mag alleen nog maar naar boven bijgesteld worden. Dat heeft allerlei gevolgen.

Als ouders al tevreden zijn over het advies, hoef je als leerling eigenlijk niets meer in te vullen bij de eindtoets; dan kun je toch naar het schoolniveau dat in het advies staat. Voor andere kinderen is de eindtoets nog een laatste redmiddel. Zij zetten soms alles op alles om het niveau omhoog te krijgen. Beide leveren extra ruis op, een vertekening van de consistentie in de capaciteiten van de kinderen. Het is dus maar helemaal de vraag in hoeverre de verschillen tussen schooladviezen en eindtoetsresultaten iets zeggen over kansenongelijkheid.

Tussen 2013/2014 en 2014/2015 lijkt kansenongelijkheid flink te zijn toegenomen volgens de Onderwijsinspectie, maar dit wordt vertekend door de gedragsveranderingen als gevolg van de beleidsverandering in 2014/2015.

In de Preadviezen van de Koninklijke Vereniging voor Staatshuishoudkunde (KVS) die aanstaande maandag bij het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid worden gepresenteerd, laten Ron Diris (Universiteit Leiden) en Lex Borghans (Universiteit Maastricht) ook zien dat in de jaren na de wijziging in 2014/2015 de verschillen in scores en adviezen redelijk constant blijven. Deze onderzoekers hebben in het verleden ook gewezen op het feit dat meetfout een relevante verklaring zou kunnen zijn voor ‘dezelfde score op de eindtoets, ander schooladvies’.

Leerkrachten hebben zicht op capaciteiten door het volgsysteem

Als onderzoeker kun je corrigeren voor een meetfout, maar een leerkracht doet dat in de praktijk ook. Want de leerkracht beschikt uit een hele reeks van objectieve toetsgegevens uit het leerlingvolgsysteem. De leerkracht kan daarom zien of er sprake is van een toevallige uitschieter. In dat geval zal de meetfout een grote rol hebben gespeeld en dat neemt de leerkracht mee. Als een leerling op een eindtoets dus een uitschieter naar boven of naar beneden heeft, zal een leerkracht zeggen: ‘dat wijkt zodanig af van het patroon dat ik de afgelopen jaren zie, daar ga ik mijn advies niet op aanpassen.’"

Van Huizen zou niet willen adviseren om te stoppen met de eindtoetsen: “Een eindtoets geeft waardevolle informatie, maar is niet per definitie beter dan het schooladvies”. Wel wijst hij op het belang van het leerlingvolgsysteem: "De leerkracht ziet de film, de eindtoets ziet een foto’ is wel gezegd bij de introductie van de volgorde: eerst schooladvies, daarna eindtoets. Dat is denk ik ook zo. Kinderen doen heel veel toetsen. Leerkrachten kijken naar de consistentie daarin. Zij zien die objectieve gegevens heel vaak langskomen en er zijn vervolgens allerlei protocollen om ze te verwerken in het schooladvies. Ik denk dat er daardoor in Nederland juist vrij weinig ruimte is voor bias van de leerkrachten. Vooroordelen spelen overal en altijd een rol, maar de vraag is of ze in het Nederlandse onderwijs zo’n grote rol spelen als vaak wordt gedacht. Eerdere onderzoeken lijken dit flink te overschatten.

Wat je niet moet doen, is zeggen: gegeven dezelfde capaciteiten van een leerling, krijgen kinderen met lager opgeleide ouders een lager advies. Die conclusie kunnen we niet trekken. Het leidt ook af van de grotere problemen van kansenongelijkheid.

Thomas van Huizen
Thomas van Huizen

Wat je niet moet doen, is zeggen: gegeven dezelfde capaciteiten van een leerling, krijgen kinderen met lager opgeleide ouders een lager advies. Die conclusie kunnen we nou eenmaal niet trekken uit de onderzoeken. Het leidt ook af van de grotere problemen van kansenongelijkheid: dat de vaardigheden van groepen leerlingen ontzettend veel uit elkaar liggen. Het gaat dan niet alleen om schoolse vaardigheden als taal en rekenen, maar ook om gedrag en werkhouding. Die verschillen in vaardigheden zijn al goed zichtbaar op tweejarige leeftijd en zijn er nog steeds aan het einde van de basisschool. Dat is uiteindelijk de kern van het probleem."

Strijd tegen kansenongelijkheid moet vooral op andere terreinen geleverd worden

"We weten dat kinderen van hoger opgeleide ouders het gemiddeld beter doen op school – dat zien we niet bij een enkele maar in alle toetsen. En al voordat kinderen een voet in de kleuterklas zetten zijn de verschillen in vaardigheden aanzienlijk. Je moet daarom al bij voorschoolse educatie beginnen met het bestrijden van ongelijkheid,’ zegt Van Huizen, die daar in het kader van het EVENING-project zelf ook onderzoek naar doet.

Kansenongelijkheid in het onderwijs is een groot probleem, maar de rol van de ‘bevooroordeelde leerkracht’ in dit geheel lijkt zeer beperkt. Er spelen andere, grotere problemen. Zo hebben niet alle groepen even makkelijk toegang tot voorschoolse voorzieningen. Ook is het Nederlandse onderwijssysteem sterk gesegregeerd en zitten kinderen met een risico op onderwijsachterstand vaker op scholen die een lagere kwaliteit onderwijs bieden. Voor deze scholen is het bovendien moeilijker goede leerkrachten te werven en te behouden. Een ander probleem is dat middelbare scholen steeds vaker maar één niveau op een locatie aanbieden, waardoor de overstap van bijvoorbeeld vmbo naar havo moeilijker wordt.

De echte strijd om kansengelijkheid te vergroten moet op deze terreinen geleverd worden. En in die strijd staan hardwerkende leerkrachten in de voorhoede.

Het is natuurlijk goed dat er in het onderwijs aandacht is voor verwachtingen en dat leerkrachten bewust worden gemaakt van mogelijk onbewuste vooroordelen. Maar ik kan me goed voorstellen dat leerkrachten het niet prettig vinden als ze steeds weggezet worden als bevooroordeeld, alsof zij de grote oorzaak zijn van kansenongelijkheid. We hebben de leerkracht juist hard nodig om de kansenkloof te dichten. Het is daarom contraproductief om te blijven benadrukken dat leerkrachten systematisch bevooroordeeld zijn, zeker omdat daar geen echt hard bewijs voor is."

Meer informatie

Heeft u vragen naar aanleiding van dit artikel? Neem dan contact op met Thomas van Huizen: t.m.vanhuizen@uu.nl.

Lees de working paper van Thomas van Huizen, ‘Teacher bias or measurement error bias? Evidence from track recommendations.’ (pdf)