Meet... Els Stronks

Els Stronks

“Het universele kind of de universele jongere bestaat niet. Hoe onze jeugd zich ontwikkelt, kun je niet los zien van de Nederlandse cultuur, taal en het historische denken over opvoeding en onderwijs in Nederland. Cultuurhistorisch onderzoek laat die tradities zien, maar geeft ook ruimte om naar de toekomst te kijken. Niet alles was bijvoorbeeld altijd zoals het nu is, niet alles hoeft dus zo te blijven. Daar kan ook het jeugdonderzoek van profiteren.” Aan het woord is Els Stronks. Als hoogleraar Vroegmoderne Nederlandse Letterkunde brengt ze vanuit de Geesteswetenschappen een frisse wind mee binnen Dynamics of Youth, het UU- brede onderzoeksthema over de opgroeiende jeugd.

Denken over jeugdontwikkeling historisch en cultureel bepaald

Waarom is historisch besef volgens jou onmisbaar in jeugdonderzoek?

Jongen leest een boek.

“Omdat opvattingen over kindontwikkeling ook cultureel bepaald zijn. Die Nederlandse cultuur zit doordrenkt in ons denken over de rechtsstaat, het onderwijs en zelfs de geneeskunde. Benaderen we bijvoorbeeld kinderen met autisme hier anders dan in andere landen? En kun je dat ook vanuit een pedagogische historische context verklaren? Of hoe denken we over een eetziekte als anorexia? Inname van voedsel en beheersing van zelfcontrole is ook cultureel bepaald: denk maar aan ideeën over vasten die er in verschillende religies bestaan. Daarom is interdisciplinair jeugdonderzoek belangrijk. Zodat je je als onderzoeker niet teveel blind staart op één perspectief, maar expertise bundelt. Daar maak ik me graag sterk voor als lid van de Programmacommissie van Dynamics of Youth.”

In welk opzicht is het denken over kinderen en jongeren nu anders dan in de afgelopen vier eeuwen?

“In al die eeuwen zie je in Nederland bijna alle smaken langskomen. Heel vroeger dachten ze dat kinderen al zondig geboren werden. Daarna kwam het besef dat kinderen mogelijk een ander brein hebben en andere scholing nodig hebben. Maar dat betekende niet dat er meteen ook een kinderwereld ontstond. Kinderen stonden toen op sommige terreinen meer op gelijke voet met volwassenen. Zo mocht Constantijn Huygens als kind meeschrijven in dichtbundels voor feesten en partijen waar ook volwassenen in schreven. Tegenwoordig ligt het accent vooral op het stimuleren van de eigen leefwereld van kinderen, die los staat van de volwassen wereld. Dat heeft voor- en nadelen. Als je een apart reservoir voor de jeugd creëert, missen ze ook de verbinding met die volwassen maatschappij.”`

Wat leert de vroegmoderne Nederlandse Letterkunde, je vakgebied, ons over de jeugd van nu?

“Nederland was in de 17e eeuw het meest geletterde land van Europa. Nu lopen Nederlandse jongeren in vergelijking met andere westerse landen in lees- en schrijfvaardigheid niet langer voorop. Daar maak ik me zorgen over. En ik ben het type wetenschapper dat vindt dat je niet alleen een probleem moet analyseren maar er ook verantwoording voor moet nemen door interventies aan te reiken.”

Nam je daarom het initiatief voor de projecten Taalbaas en de Schrijfakademie, om de taalvaardigheid van de Nederlandse jeugd te verbeteren?

Vrouw en lachende kinderen in een klaslokaal

“Ja, we zitten nu midden in de opnames van een reeks nieuwe masterclasses voor Taalbaas. In dit project laten we leerlingen tussen de 12 en 18 jaar ervaren wat ze met taal kunnen doen via masterclasses met acteurs, journalisten en cabaretiers. Professionals die van taal hun beroep maken om emoties over te brengen, te overtuigen of lezers tot nadenken te stemmen. Samen met componist en dichter Micha Hamel heb ik ook de Schrijfakademie opgezet voor jongeren. Daar ligt de nadruk meer op het schrijfproces dan in het huidige schrijfonderwijs het geval is. Dat onderwijs gaat veel meer over je schrijven goed plannen, en goed feedback kunnen geven en ontvangen. Ook belangrijk, maar schrijven gaat vooral over iets op papier zetten. Welke indrukken en gevoelens ervaar je en hoe geef je daar woorden aan? Met dat type schrijfonderwijs proberen we die kracht van taal meer aandacht te geven binnen het schoolvak Nederlands, en jongeren ook zelf krachtiger met taal te maken.”

Zijn we dan anders naar taal gaan kijken in het onderwijs?

“Het accent in ons taalonderwijs is de afgelopen twintig jaar verschoven naar een functionele benadering. Je hebt taal nodig om te solliciteren of je belastingpapieren in te vullen. Vanuit de communicatiewetenschappen kwam er tegelijk meer aandacht voor de tekststructuur en het herkennen van argumentatie. De gedachte was dat dit het lezen juist zou bevorderen. Maar daarmee mis je de inhoudelijke beleving van taal, de nuances in woordbetekenis. Neem de discussie over racisme. De woorden zwart en wit zijn in zichzelf niet racistisch, maar kunnen in de context van een zin wel racistisch bedoeld zijn. Het vergt heel veel taalgevoel om precies te zien wat er gebeurt, en als je dat niet hebt ontwikkeld, kan dit de polarisatie vergroten. Daarom is een geletterde jeugd heel belangrijk. Hier zie ik ook de verbinding met onderzoek binnen de onderwijswetenschappen. ”