Is een Nederlands ‘recht op reparatie’ juridisch haalbaar?
Beperkte speelruimte van Nederland binnen EU-verband
Een verbod op vernietiging van onverkochte producten (zoals kleding en schoeisel) en het recht op reparatie, zijn belangrijke maatregelen met het oog op de transitie naar een circulaire economie. Onderzoekers van het Utrecht Centre for Water, Oceans and Sustainability Law (UCWOSL) van de Universiteit Utrecht hebben de mogelijkheden onderzocht om – vooruitlopend of in aanvulling op Europese wetgeving – te komen tot een nationaal verbod op vernietiging van onverkochte producten en een nationaal recht op reparatie (buiten de wettelijke aansprakelijkheidstermijn). Het onderzoek in opdracht van het ministerie van IenW is op 27 mei 2024 door de staatssecretaris van IenW aangeboden aan de Tweede Kamer.
Op beide onderwerpen is er Europeesrechtelijke wetgeving in voorbereiding, namelijk de Verordening Ecodesign en de Richtlijn bevordering reparatie van goederen. Vooruitlopen op Europese wetgeving is beperkt mogelijk, maar nationale wetgeving mag niet in strijd zijn met Europese regels die handelsbelemmeringen moeten voorkomen.
Nationaal verbod vernietiging onverkochte producten
Uit het onderzoek blijkt dat er Europeesrechtelijk bezien alleen ruimte is voor een Nederlands algemeen vernietigingsverbod van onverkochte producten, dat wil zeggen geldend voor alle productgroepen, als er nog geen Europese vernietigingsverboden zijn. Voor sommige productgroepen staat al vast dat er een Europees vernietigingsverbod komt, zoals voor onverkochte kleding en schoeisel, zodat zo’n algemeen nationaal vernietigingsverbod niet mogelijk is. Voor productgroepen waarvoor er géén Europees vernietigingsverbod geldt, is er wél juridische ruimte voor een nationaal verbod per productgroep.
Zo’n maatregel zal moeten worden getoetst aan het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, het evenredigheidsbeginsel en het loyaliteitsbeginsel. Daarbij wordt gekeken of de nationale maatregelen een verboden kwantitatieve invoer- of uitvoerbeperking tot gevolg hebben. Zulke beperkingen zijn alleen toegestaan als de onderbouwing duidelijk aangeeft waarom het vanuit het algemeen belang (bijvoorbeeld milieubescherming) te rechtvaardigen is om nationale maatregelen te nemen. Vooruitlopen op een al aangekondigd Europees vernietigingsverbod heeft het risico dat het in de tijd wordt ingehaald door het Europese vernietigingsverbod en de Europese Commissie het nationale verbod daarom niet zal accepteren.
Recht op reparatie
Er is geen algemene definitie van een ‘recht op reparatie’. In het onderzoek worden hier verschillende maatregelen onder gevat zoals een plicht voor de producent om buiten de wettelijke aansprakelijkheid van de verkoper op verzoek van de consument goederen te repareren, een reparatiebonus en een reparatie-index. Het onderzoek laat zien dat er weinig ruimte is om vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Richtlijn bevordering reparatie, op nationaal niveau gelijksoortige maatregelen te treffen.
Het is juridisch wel mogelijk om nationaal een reparatieverplichting voor de producent in te stellen wanneer een productgroep (nog) niet onder de richtlijn valt, waarbij er wel getoetst zal moeten worden aan het EU werkingsverdrag, het evenredigheidsbeginsel en het loyaliteitsbeginsel. Ook zijn er mogelijkheden om bijvoorbeeld nationaal een reparatiebonus te introduceren. Ook dan zal er getoetst moeten worden aan het verdrag en beginselen, maar ook aan de Dienstenrichtlijn. De noodzakelijkheid van de maatregel zal goed moeten worden onderbouwd. Afhankelijk van de regeling kan reparatie door buitenlandse aanbieders voor consumenten minder aantrekkelijk worden bij een nationale reparatiebonus.
De onderzoekers die hebben meegewerkt aan het eindrapport zijn: Marlon Boeve, Aster Veldkamp, Chris Backes en Ton van den Brink.