Het gymnasium als eliteschool: een historische blik op onderwijsgelijkheid

“Ik vind het heel belangrijk om het onderwijs vanuit de geschiedenis te begrijpen. Tradities van vroeger werken nog steeds door in het onderwijs van vandaag.” Diederik Burgersdijk is als Universitair Docent Klassieke Talen en Oude Geschiedenis verbonden aan de Universiteit Utrecht. Met zijn praktijkervaring op middelbare scholen, bekijkt hij de gelaagdheid van het Nederlandse schoolsysteem vanuit een historisch perspectief.
Wat bedoel je met de gelaagdheid van het Nederlandse schoolsysteem?
In Nederland zijn er heel veel verschillende soorten onderwijs. Dat is uniek, als je het vergelijkt met de omringende landen. We hebben verschillende vormen van vmbo, de havo, het atheneum en het gymnasium. Enerzijds is het goed dat scholieren naar een school kunnen die bij hen past. Maar het is ook een hels karwei om mensen op de goede plek te krijgen. Hoe maak je een goede scheiding? En op welke leeftijd? De laatste jaren is er steeds meer aandacht voor de verlengde brugklas.
Hoe kwam die gelaagdheid tot stand?

De eerste vorm van voortgezet onderwijs was de Latijnse school, als voorbereiding op de universiteit. Aan het eind van de negentiende eeuw (1863) kwam daar door de Wet op het Middelbaar Onderwijs van Thorbecke de Hogere Burgerschool (HBS) en de Middelbare meisjesschool (MMS) bij. De verschillende vormen van onderwijs werden aan de parlementaire tekentafel bedacht. Voor ieder type kind probeerde men een speciale schoolsoort te creëren. De HBS en de MMS waren bedoeld ter verheffing van de middenklasse. De bètawetenschappen en exacte vakken werden in die tijd vooral aan de HBS gegeven. De HBS diende als voorbereiding voor de nieuw gecreëerde hogeschool.
Door de opkomst van exacte vakken, vormde de Latijnse school zichzelf om tot het gymnasium, waar een grotere diversiteit aan vakken werd aangeboden. Het gymnasium bleef de exclusieve toegang tot de universiteit. Hoewel het aanbod breder was, bleef de focus op alfa-vakken, aangezien het gymnasium scholieren voorbereidde op studies zoals klassieke talen, theologie, medicijnen en rechten.
Hoe leidde dit tot het huidige systeem?
In 1968 ging de Mammoetwet in en werd het onderscheid tussen gymnasium en HBS afgeschaft, omdat politieke partijen meer gelijkheid wilden creëren. De katholieke en sociale dominantie in de politiek bouwde voort op de Franse gelijkheidsgedachte. HBS en gymnasium gingen samen door als vwo. Daarnaast ontstonden de havo, waar de MMS in opging, en de mavo.
Er is heel veel politieke druk gelegd om de gymnasia op te heffen. Rond de invoer van de Mammoetwet zijn er wel 40 van de 80 gymnasia verdwenen. De zelfstandige gymnasia hadden het door deze sluitingen heel moeilijk, maar nu zijn deze scholen weer veel populairder geworden. Dat zijn nu dus officieel vwo-opleidingen, maar de scholen noemen zichzelf nog steeds gymnasium en bevatten nog veel van de oude tradities.
Waarom bestaan die zelfstandige gymnasiumscholen dan nog steeds?

Het gymnasium wordt ervaren als toponderwijs en heeft sterk verankerde wortels. Veel scholieren willen naar het gymnasium omdat het kleinschalig onderwijs geeft. Scholengemeenschappen worden met het oog op kostenbesparing steeds groter en onpersoonlijker. Gymnasia blijven vaak relatief klein en daarmee is er meer aandacht voor persoonlijke begeleiding. Inmiddels zijn deze scholen dan ook populair geworden, tussen 1980 en 2020 is het aantal gymnasium-leerlingen van 15.000 tot 30.000 verdubbeld.
Waarom is het belangrijk dat hier onderzoek naar gedaan wordt?
Geschiedenis van het middelbaar onderwijs is nog een onontgonnen veld waar veel te ontdekken valt. Als je de geschiedenis bestudeert werkt dat ook vaak relativerend. Bijvoorbeeld dat de gelijkheidsgedachte heel belangrijk is, maar dat de geschiedenis ons leert hoe ontzettend moeilijk gelijkheid te bereiken is. Maatregelen ter bevordering van gelijkheid scoren vaak averechts effect, zoals je nu bijvoorbeeld ziet met de doorstroomtoets. Het hervormen van onderwijs kan er ook toe leiden dat bepaalde waardevolle onderdelen verdwijnen.
Wat zou je andere academici willen meegeven?
Ik zou willen oproepen tot meer aandacht voor onderwijsgeschiedenis. Er liggen zoveel onaangeroerde archieven op scholen. Het is zulk mooi werk om dat te onderzoeken. Er wordt heel weinig onderwijsgeschiedenis onderzocht, dat is een groot gemis.
Over Diederik
Diederik promoveerde in 2010 aan de Universiteit van Amsterdam als Latinist. Diederik heeft 15 jaar ervaring als docent Grieks en Latijn op verschillende middelbare scholen (zowel zelfstandige gymnasia als scholengemeenschappen). Inmiddels is Diederik vijf jaar verbonden aan de Universiteit Utrecht als Universitair Docent en speelt hij een grote rol bij de master Ancient, Medieval and Renaissance Studies. Diederik schreef het boek “Gymnasium: geschiedenis van een eliteschool.”