“Elke keer dat je coproduceert met een land waarin je niet bent geïntegreerd is een nieuwe uitdaging.”

Samenwerken met de Global South

De faculteit Geowetenschappen werkt aan een strategie om samen te werken met de Global South in een betekenisvolle, inclusieve en wederzijds gunstige manier. We interviewden mensen die momenteel met de Global South werken over hun ervaringen. Vandaag spreken we met promovendus Carmen Mallqui Caballero. Haar werk is gericht op de marginalisatie van klimaatwetenschappers in tropische landen in de Global South.

PhD Candidate Carmen Mallqui Caballero

Op welke manier werk je momenteel samen met de Global South?

“Mijn huidige project is gericht op de oorzaken en gevolgen van marginalisatie van kennisstelsels en klimaatwetenschappers uit tropische landen in de Global South. Het project heeft vertegenwoordiging uit landen in Latijns-Amerika, Afrika en Azië.

Er is een ongelijke balans in de productie van wetenschappelijke papers tussen de Global South en de Global North. Dat betekent niet dat de Global South niet ook papers produceert, maar omdat het heel duur is om open access te publiceren (hoewel sommige bladen het open access-tarief voor de Global South hebben verlaagd); vaak kunnen ze het zich niet veroorloven en worden daardoor niet geciteerd. Als onderzoekers uit de Global South samenwerken aan papers geleid door de Global North vergroot dat de zichtbaarheid van deze onderzoekers. Daar komt bij dat de meeste van de wetenschappelijke journals ook zijn gevestigd in de Global North, terwijl veel van de journals van de Global South niet zijn aangesloten op de databases die zijn gepeerreviewed. Peerreviewers willen misschien niet werken voor een blad dat geen prestige heeft.

Mijn persoonlijke ervaring, als iemand die zelf uit Peru komt, is dat de Global North meestal hun contacten voor veldwerk en dataverzameling in de Global South gebruikt, en daar blijft het dan bij; ze werken alleen samen in die fase. In mijn project wil ik ook graag publiceren over de resultaten van veldwerk samen met deze onderzoekspartners in de Global South. En zelfs vóór het veldwerk begint, wil ik weten wat voor hen relevant is omdat prioriteiten in de onderzoeksagenda soms veel kunnen verschillen.” 

Waarom moeten we samenwerken met de Global South?

“Open science moet inclusieve wetenschap zijn. Er zijn twee niveaus van non-inclusie: wetenschappers buitensluiten en kennisstelsels zoals kennis van inheemse gemeenschappen buitensluiten. Wij als wetenschappers hebben de neiging om extractief te zijn, niet alleen in de Global North. Historisch gezien is de richting van onderzoek en kennisvergaring van Noord naar Zuid, niet andersom.

Veel stemmen worden momenteel niet goed vertegenwoordigd en veel klimaatdata wordt bijvoorbeeld geëxtrapoleerd naar complete landen die heel divers zijn. Soms is die data niet gedetailleerd genoeg om een heel land te vertegenwoordigen, maar beleid voor het hele land wordt gebaseerd op die data. Dan is er dus geen goede match tussen wat er lokaal nodig is en nationaal beleid. Mensen zijn geneigd om neer te kijken op lokaal beleid, zelfs als dit het beste past bij dat gebied. Het luisteren naar lokale stemmen helpt om de dialoog open te stellen, aangezien we allemaal onze eigen interpretatie van data hebben.

Het valt mij op dat het niet heel gebruikelijk is voor onderzoekers afkomstig uit de Global South om onderzoek te doen in andere landen in de Global South die niet hun geboorteland zijn. Ik kan me nog steeds een buitenstaander voelen als iemand uit Peru die onderzoek doet in bijvoorbeeld Mozambique. We moeten onthouden dat elke keer dat je coproduceert met een land waarin je niet bent geïntegreerd een nieuwe uitdaging is.”

The dry Ica river. Photo: Carmen Mallqui Caballero.

Wat heb je nodig om een betekenisvol samenwerkingsverband te creëren?

“Coproductie is de ideale manier om samen te werken. Betrek je onderzoekspartners in de hele onderzoekscyclus, van doelstellingen, de onderzoeksvragen en het ontwerp van het veldwerk, tot de publicatie van resultaten. Het kost tijd om een betekenisvol samenwerkingsverband te creëren. Je moet de vragen stellen: wat kan ik doen voor de communities met het project? Is het onderzoek relevant voor hen buiten mijn eigen onderzoeksagenda? Je moet integreren in de omgevingen die bij het land horen waar je mee wilt werken door connecties te maken en over de agenda van een land te leren, bijvoorbeeld door congressen te bezoeken en deel te nemen in onderwijsprogramma’s in dat land. Het kan een uitdaging zijn om de doelstellingen van alle disciplines te halen, maar uiteindelijk geeft het voldoening om bruggen te bouwen tussen groepen omdat we profiteren van diverse perspectieven.

Als je alleen jouw doelstellingen doordrukt, krijg je geen openheid van de gemeenschap. Je moet ervoor openstaan om je vragen en doelstellingen te veranderen, maar het academische stelsel is momenteel niet gemaakt voor deze veranderingen. Ethische procedures zijn belangrijk en opgezet om mensen te beschermen die aan het onderzoek meedoen, maar ze kunnen flexibiliteit in de weg zitten als zaken veranderen.”

Wat kunnen de Universiteit Utrecht en de faculteit Geowetenschappen beter doen wat betreft samenwerken met de Global South?

“De laatste tijd zie ik dat samenwerkingen meer interdisciplinair worden met de inclusie van internationale onderzoekers. Maar er zijn plaatsen waar we nog steeds van kunnen leren. Het Nederlandse ministerie van Buitenlandse Zaken kan een goed voorbeeld zijn voor de Universiteit Utrecht. Ze financieren watergerelateerde projecten waar onderzoekers uit de Global South en North bij worden betrokken, maar het leidinggevende instituut moet uit de Global South komen. Waar de instituten uit de Global North vaak meer fondsen, laboratoria, toegang to software, etc. hebben, heeft de Global South dat soms niet. Het idee is om infrastructuur en onderwijsprogramma’s te delen in beide richtingen. Dit is een goede manier om te coproduceren door de Global South de autonomie te geven om het programma te leiden en ze managementvaardigheden te laten ontwikkelen. Het geeft deze instituten autonomie, en het spoort studenten en onderzoekers aan om niet alleen voor veldwerk te gaan maar ook om te leren in een meer contextuele omgeving.”