Veel tweetaligen mixen talen door elkaar als ze praten. Wij willen achterhalen of kinderen moeite hebben met het leren van taal via gemixt taalaanbod, hoe en waarom kinderen zelf mixen en of taalmixen een andere rol speelt bij kinderen met en zonder taalontwikkelingsstoornissen. Je kunt meer lezen over dit onderzoeksproject via https://www.uu.nl/onderzoek/calm.
Een multidisciplinair consortium van de Universiteit Utrecht (Utrecht School of Economics, Departement Educatie en Pedagogiek) en Sardes voert de komende jaren een evaluatieonderzoek uit naar de effecten van voorschoolse educatie voor kinderen in maatschappelijke achterstandssituaties. Het onderzoek maakt deel uit van een breder programma van onderzoek naar het onderwijsachterstandenbeleid dat is geïnitieerd door het Ministerie van OCW en wordt gefinancierd door het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek. Aanleiding van het onderzoek is de forse investering van de overheid in de uitbreiding van het aantal uren voorschoolse educatie, de professionalisering van medewerkers en de inzet van HBO-opgeleide medewerkers. De belangrijkste stimuleringsmaatregelen, en met name de urenuitbreiding van minimaal 10 naar 16 uur per week, gaan per augustus 2020 in. Voor veel gemeenten betekent dit een grote beleidswijziging en voor veel aanbieders van kinder- en peuteropvang een grote verandering in werkwijze, die in een relatief korte periode tot stand gebracht moeten worden. Voor andere gemeenten sluiten de maatregelen aan op al bestaand beleid en is de impact van het nieuwe beleid minder groot. Vanwege deze natuurlijke variatie is er sprake van een natuurlijk experiment dat benut kan worden om onderbouwde uitspraken te kunnen doen over de effectiviteit van de maatregelen.
In EVENING worden drie cohorten doelgroepkinderen gevolgd: een pre-transitiecohort, een transitiecohort en een post-transitiecohort. Tot de doelgroep worden gerekend: kinderen uit gezinnen met een lage sociaaleconomische status (beide ouders maximaal VMBO), kinderen van Turkse of Marokkaanse herkomst die thuis met een andere taal dan het Nederlands opgroeien, en kinderen uit andere niet-Westerse migrantengroepen, met name uit Oost-Europa. De drie cohorten zijn gespreid over 30 à 40 gemeenten van verschillende grootte in verschillende regio’s van het land. Kinderen worden geworven in kinder- en peuteropvanggroepen, in totaal ongeveer 2000 kinderen in zo’n 300 groepen. We volgen de ontwikkeling van de kinderen op het gebied van taal, ruimtelijke cognitie, motorische vaardigheden, executieve functies, zelfregulatie en sociale competentie. Het onderzoek houdt rekening met verschillen in de kwaliteit van de voorschoolse voorziening (gemeten door middel van observaties en gestructureerde interviews) en de thuisomgeving (gemeten door middel van interviews met de ouders). De data-analyses maken optimaal gebruik van het natuurlijke experiment en zullen worden uitgevoerd met micro-econometrische analysetechnieken (met name verschil-in-verschillen en instrumentele-variabelen methoden). Naast het onderzoek gericht op de ontwikkeling van kinderen, wordt een meervoudige casestudie uitgevoerd van het beleid op het gebied van voorschoolse educatie in de deelnemende gemeenten. De looptijd van het onderzoek is van april 2019 t/m maart 2023.
Parental beliefs about motor develpoment may shape the way parents stimulate this development in young children. Such differences may partially explain the large differences found in timing of attainment of motor milestones between infants from different cultures. The current study studies parental beliefs in several cultures. We foucs on the cross-cultural differences in beliefs and on the (cross-sectional and longitudinal) link between beliefs, rearing practices realted to motor development and actual motor development in both a-term and preterm born children.
Het INTAKE project is een samenwerkingsproject van de Universiteit Utrecht, kinderopvangorganisatie Peuter & Co en de gemeente Rotterdam. Het betreft een verkennend onderzoek naar de mogelijkheden van een intake- en volgsysteem om de ontwikkeling van kinderen in kinderopvang en voorschoolse educatie te volgen en opbrengsten van opvang en onderwijs vast te stellen. Er is een serie speelse taken ontwikkeld die op een leeftijd van 2 jaar en vervolgens op verschillende leeftijden daarna tot aan ongeveer 6 jaar kunnen worden afgenomen. Zo kan de ontwikkeling van kinderen gevolgd worden op de gebieden van taal, executieve functies, zelfcontrole, motorische exploratie en creativiteit, sociaal-emotioneel welbevinden en gedrag. Er zijn verschillende deelonderzoeken in uitvoering of voorzien om de validiteit, betrouwbaarheid en uitvoerbaarheid van het INTAKE instrument vast te stellen.
The L2TOR project capitalises on recent developments in human-robot interaction in which the use of social robots is explored in the context of teaching and tutoring. Social robots have been shown to have marked benefits over screenbased tutoring technologies, and have demonstrable positive impacts on motivation in learners and their learning outcomes. L2TOR focuses on the domain of second language learning in early childhood: due to increased mobility of European citizens and increasing internationalisation, most children in Europe will be required to fluently use two or more languages. As language acquisition benefits from early, personalised and interactive tutoring, current language tutoring delivery is often ill-equipped to deal with this. As resources are insufficient to offer one-to-one tutoring with (near) native speakers in educational and home contexts, L2TOR will further the science and technology of language tutoring robots, with a strong focus on multimodal interactive tutoring for young children (4 years of age). L2TOR will focus on native speaking Dutch, German and Turkish children learning English. In addition, Turkish immigrant children in the Netherlands and Germany will be supported by a robot in acquiring Dutch and German. To realise this ambition L2TOR needs to address both technical aspects -such as multimodal interaction, human-robot interaction management and social signal processing-, pedagogical aspects -such as exploring the pedagogy of social robots and the use of social robot to assist in language tutoring- and developmental psychology aspects -such as understanding how children learn a first and second language from others and how this can be transposed to learning from robots.
Within the UU, we are responsible, in collaboration with our partners, for developing the content of the lessons (with a focus on teaching spatial-mathematical vocbaulary) and for testing the implementation of the L2TOR system in schools.
De VLOT (Vragenlijst Ouders Thuistaalomgeving) is een screeningsinstrument dat gebruikt kan worden door consultatiebureaus om risicofactoren in de taalomgeving van tweejarige kinderen te signaleren ten behoeve van advisering van ouders en toeleiding van kinderen naar voorzieningen voor voor- en vroegschoolse educatie en ander activiteiten. Om de VLOT te valideren en optimale afkapwaarden te bepalen wordt een longitudinaal onderzoek uitgevoerd waarin de betrouwbaarheid, begripsvaliditeit, predictieve waarde en sensitiviteit-specificiteit van de VLOT worden onderzocht.
Adopting a dynamic systems framework, this study aims to gain understanding of the development of visuospatial cognition. Attainment of motor milestones is hypothesised to increase children’s opportunities for exploration, which may propel visuospatial cognition and lead to better academic skills over time. This model is tested by (1) assessing (using eye-tracking) exploration and visuospatial cognition in infants with varying walking experience, and (2) assessing the longitudinal relations between walking attainment, visuospatial cognition and pre-academic skills. Results will provide a window into the development of visuospatial cognition, and valuable input to early-years education regarding the importance of creating opportunities for exploration. This project is carried out in collaboration between the Department of Pedagoical Sciences and the Department of Experimental Psychology.
Vertrekkend vanuit theorieën over belichaamde cognitie, worden de dynamische relaties onderzocht tussen de sensorimotorische ontwikkeling, ruimtelijke exploratie, ruimtelijke cognitie en ruimtelijke (verwijs- en handelings)taal. De hypothese is dat ruimtelijke taal voortkomt uit vroege sensorimotorische ervaringen en ruimtelijke cognitie.